Home

Centrale Raad van Beroep, 18-01-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:257, 18/4093 PW

Centrale Raad van Beroep, 18-01-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:257, 18/4093 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 januari 2022
Datum publicatie
15 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:257
Zaaknummer
18/4093 PW

Inhoudsindicatie

Recht op AIO-aanvulling ten onrechte opgeschort, ingetrokken en teruggevorderd.

Appellante heeft de gevraagde informatie over haar Russische pensioen niet verstrekt. De Svb heeft daarom het recht op bijstand vanaf 13 juni 2016 opgeschort en ingetrokken, en de bijstand over de periode daaraan voorafgaand ingetrokken en teruggevorderd. De Raad oordeelt dat de Svb niet in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid tot opschorting vanaf 13 juni 2016. De Svb was er namelijk al vanuit gegaan dat appellante recht had op Russisch pensioen en heeft dit pensioen schattenderwijs in mindering gebracht op de AIO-aanvulling. De Svb was daarom niet bevoegd om de AIO-aanvulling vanaf 13 juni 2016 in te trekken. De Svb mocht ook de AIO-aanvulling over de daaraan voorafgaande periode niet intrekken en terugvorderen. Het recht op AIO-aanvulling is namelijk wel schattenderwijs vast te stellen.

Uitspraak

18/4093 PW, 18/4094 PW, 18/4095 PW, 18/4379 PW, 20/3581 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Datum uitspraak: 18 januari 2022

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 juni 2018, 16/9438, 16/9439 en 16/9440 (aangevallen uitspraak 1) en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 juni 2018, 17/8197 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2.

De Svb heeft verweerschriften ingediend.

Ter uitvoering van aangevallen uitspraak 2 heeft de Svb op 12 juli 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (nader besluit).

De rechtbank heeft het namens appellante door mr. Beelaard bij haar ingediende beroep tegen het nader besluit doorgezonden aan de Raad.

Appellante heeft nadere reacties ingediend.

Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 22 juni 2021. Namens appellante is mr. Beelaard verschenen. Tevens zijn verschenen [naam dochter], de dochter van appellante, en [naam kleindochter], de kleindochter van appellante. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

Het onderzoek ter zitting is geschorst.

Zowel de Svb als appellante hebben nadere stukken en reacties ingediend.

Het onderzoek ter zitting is hervat op 7 december 2021. Namens appellante is mr. Beelaard verschenen. Tevens zijn verschenen [naam dochter] en [naam kleindochter]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens en mr. P.C. van der Voren.

OVERWEGINGEN

Inleiding

0. Deze uitspraak ziet op twee aangevallen uitspraken.

0.1. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1, omdat zij het er niet mee eens is dat de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 3 ongegrond heeft verklaard. Bestreden besluit 1 betreft de herziening van de AIO-aanvulling van appellante in verband met een gewijzigd aantal kosten delende medebewoners. De bestreden besluiten 2 en 3 betreffen de opschorting en intrekking van de AIO-aanvulling, omdat appellante niet de gevraagde informatie over haar Russische pensioen volledig heeft verstrekt.

0.2. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2, omdat zij het niet eens is met de hoogte van de door de rechtbank toegekende reiskostenvergoeding.

0.3. Ter uitvoering van aangevallen uitspraak 2 heeft de Svb een nader besluit genomen. Dit nadere besluit wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken. Bij dit nadere besluit heeft de Svb – voor zover in deze gedingen van belang – de AIO-aanvulling van appellante over de periode van 13 januari 2015 tot en met 12 juni 2016 ingetrokken en teruggevorderd, op de grond dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door, ondanks herhaalde verzoeken, geen nadere informatie te verstrekken over haar Russische pensioen en dat daardoor het recht op een AIO-aanvulling niet is vast te stellen.

0.4. In deze zaak hebben partijen veel geschreven en gezegd. Voor een goed begrip van de zaak en het oordeel van de Raad is het van belang om te beginnen met een uitgebreide uiteenzetting van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Daarna zal de Raad toelichten wat in deze uitspraak allemaal wel en niet zal worden beoordeeld. Hierbij zal de Raad tevens enkele procedurele aspecten bespreken. Vervolgens zal de Raad toekomen aan het inhoudelijke oordeel over de geschilpunten. De Raad zal hierbij beginnen met de bespreking van aangevallen uitspraak 1, vervolgens aangevallen uitspraak 2 en ten slotte het nadere besluit.

Van belang zijnde feiten en omstandigheden

1.1. Op 7 januari 2015 heeft appellante bijstand op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) aangevraagd bij de Svb. Bij de aanvraag heeft appellante gemeld dat zij woont bij haar schoonzoon (A) op adres X (uitkeringsadres). Tevens heeft appellante gemeld dat zij een buitenlands pensioen ontvangt. Appellante heeft een kopie van een Russisch pensioendocument meegestuurd en toegelicht dat zij in principe recht heeft op een klein pensioen in Rusland, maar dat er grote onzekerheid is over de afnemende waarde daarvan en het pensioen in de praktijk ook zeer moeilijk te ontvangen is. Het in het pensioendocument genoemde bedrag van 96.393 roebel is volgens appellante het jaarlijks uit te keren bedrag en was op dat moment omgerekend ongeveer € 1.000,-.

1.2. Bij besluit van 19 januari 2015 heeft de Svb met ingang van 13 januari 2015 AIOaanvulling toegekend aan appellante. De Svb heeft hierbij A aangemerkt als kosten delende medebewoner. Daarnaast heeft de Svb een bedrag van € 108,- aan inkomsten op het normbedrag in mindering gebracht, bestaande uit het Russische pensioen waar appellante recht op heeft. In de berekening heeft de Svb dit aangeduid als “Russisch pensioen fictief”. De Svb heeft hierbij te kennen gegeven in juli 2015 te zullen vragen om inkomensspecificaties van het Russische pensioen over de periode vanaf 13 januari 2015 tot en met juni 2015.

1.3. Bij brieven van 21 juli 2015 en 25 augustus 2015 heeft de Svb appellante verzocht om bankafschriften over de periode januari 2015 tot en met juni 2015, waarop de betalingen van het Russische pensioen van appellante zijn vermeld. Bij besluit van 27 oktober 2015 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 1 november 2015 stopgezet (lees: opgeschort), omdat appellante de gevraagde informatie niet heeft verstrekt. Appellante is in de gelegenheid gesteld om alsnog de gevraagde informatie vóór 24 november 2015 te verstrekken.

1.4. Bij besluit van 1 april 2016 heeft de Svb de betaling van de AIO-aanvulling weer hervat, omdat de opschorting in strijd met het bepaalde in artikel 54, eerste lid, van de PW langer dan acht weken had geduurd. De Svb heeft tevens een nabetaling gedaan over de periode van november 2015 tot en met maart 2016.

1.5. In het kader van een herbeoordeling van het recht op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) van A heeft de Svb vastgesteld dat de dochter (B) en kleindochter (C) van appellante sinds oktober 2015 op het uitkeringsadres verbleven. Op [datum overlijden] 2015 is A overleden.

1.6. Bij besluit van 4 april 2016 (besluit 1), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 oktober 2016 (bestreden besluit 1), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 1 november 2015 herzien. Over de periode van 1 november 2015 tot en met 31 maart 2016 is dit in de nabetaling toegepast. De Svb heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante met ingang van november 2015 met drie andere kosten delende medebewoners op het uitkeringsadres woonde, te weten A, B en C, en het normbedrag voor vier kostendelers van toepassing was. In verband met het overlijden van A op [datum overlijden] 2015 heeft de Svb met ingang van december 2015 het normbedrag voor drie kostendelers toegepast. In verband met de studie van C in februari 2016 heeft de Svb met ingang van februari 2016 het normbedrag voor twee kostendelers toegepast.

1.7. Bij brieven van 6 april 2016 en 26 mei 2016 heeft de Svb appellante verzocht aan te tonen dat zij, hoewel zij recht heeft op een Russisch pensioen, dit niet aan haar in Nederland uitbetaald wordt. De Svb heeft hierbij als mogelijk bewijsstuk genoemd een verklaring van de bevoegde instantie waaruit blijkt dat:

- appellante geen recht meer heeft op dit pensioen en zij het pensioen niet meer aan appellante betalen;

- sedert wanneer appellante geen recht meer heeft op dit pensioen;

- de reden waarom appellante er geen recht meer op heeft c.q. dit niet meer uitbetaald wordt.

1.8. Bij brieven van 4 mei 2016 en 10 juni 2016 heeft appellante medegedeeld dat zij al een kopie van haar pensioenboekje heeft gestuurd waarin haar recht op een Russisch pensioen is bevestigd en waarin staat dat het pensioen voor onbepaalde tijd is toegekend. Ook staat het bedrag erin vermeld. Ondanks dat zij het pensioen niet in Nederland ontvangt, brengt de Svb het pensioen in mindering op haar AIO-aanvulling. Het is appellante niet duidelijk waarom zij toch een bewijsstuk moet leveren waaruit blijkt dat zij geen recht heeft op een Russisch pensioen terwijl de korting al wordt toegepast. Appellante gaat ervan uit dat er sprake is van een misverstand.

1.9. Bij besluit van 17 juni 2016 (besluit 2), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 oktober 2016 (bestreden besluit 2), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 13 juni 2016 stopgezet (lees: opgeschort). De Svb heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante niet de volledige gevraagde informatie heeft verstrekt. Appellante is in de gelegenheid gesteld om alsnog de gevraagde informatie voor 15 juli 2016 te verstrekken.

1.10. Op 19 juli 2016 heeft appellante een verklaring aan de Svb toegestuurd afkomstig van het Kantoor van het Pensioenfonds van Rusland in het Rayon Kalininsk II van SintPetersburg (pensioenfonds) van juni 2016, inhoudende dat appellante vanaf 30 augustus 1994 levenslang een verzekeringsouderdomspensioen is toegekend. Het bedrag van dit pensioen bedraagt op 28 juni 2016 8.032,75 roebel.

1.11. Bij besluit van 20 juli 2016 (besluit 3), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 oktober 2016 (bestreden besluit 3), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 13 juni 2016 beëindigd (lees: ingetrokken), omdat appellante niet vóór 15 juli 2016 alsnog de gevraagde informatie heeft verstrekt.

1.12. Op 5 april 2017 hebben medewerkers van de Svb getracht een huisbezoek af te leggen op het uitkeringsadres. Bij brieven van 5 april 2017, 3 mei 2017 en 31 mei 2017 heeft de Svb appellante verzocht contact op te nemen voor het maken van een afspraak. Appellante heeft dit niet gedaan.

1.13. Bij afzonderlijke besluiten van 24 juli 2017 (besluit 4 en 5) heeft de Svb – voor zover van belang – de AIO-aanvulling van appellante over de periode van 13 januari 2015 tot en met 12 juni 2016 ingetrokken en de gemaakte kosten van AIO-aanvulling over deze periode tot een bedrag van € 10.362,61 van appellante teruggevorderd. De Svb heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat het niet is gelukt om met appellante in contact te komen en de Svb hierdoor niet vast heeft kunnen stellen of appellante in Nederland is geweest of nog in leven is.

1.14. Bij besluit van 25 oktober 2017 (bestreden besluit 4) heeft de Svb het bezwaar tegen de besluiten 4 en 5 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn zonder verschoonbare reden.

2.1. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.

2.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 4 gegrond verklaard, bestreden besluit 4 vernietigd en de Svb opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen de besluiten 4 en 5 te nemen.

3.1. Bij brief van 5 oktober 2018 heeft de Svb appellante erop gewezen dat in het besluit van 19 januari 2015 is medegedeeld dat de Svb in juli 2015 om inkomensspecificaties van het Russische pensioen van appellante zou vragen. De Svb heeft deze gegevens echter nooit ontvangen. De Svb heeft appellante daarom verzocht vóór 7 november 2018 het volgende toe te zenden:

- specificaties van het bedrag van het Russische pensioen waarop appellante recht had vanaf 13 januari 2015 tot en met 12 juni 2016; én

- indien het pensioen niet uitbetaald wordt, een verklaring van het pensioenfonds, waaruit blijkt waarom het pensioen niet uitbetaald wordt en vanaf wanneer het niet meer uitbetaald wordt;

- indien er geen recht bestaat op het Russische pensioen, de beëindigingsbeslissing van het pensioenfonds waarin de reden van de beëindiging van het recht staat en de datum vanaf wanneer het recht beëindigd is.

3.2. Bij brief van 5 november 2018 heeft mr. Beelaard namens appellante medegedeeld dat appellante haar pensioenboekje reeds heeft ingebracht, alsmede een verklaring van het pensioenfonds. Het bedrag van het pensioen is niet veranderd. Het pensioenfonds verstrekt geen verklaring waarom het pensioen niet uitbetaald wordt. Appellante heeft de hulp ingeroepen van diverse consulaten in Europa, maar die kunnen haar niet helpen. Appellante is hierdoor niet in staat de door de Svb verlangde verklaring over te leggen.

3.3. Bij brief van 7 november 2018 heeft de Svb appellante nogmaals verzocht de in de brief van 5 oktober 2018 gevraagde informatie voor 27 november 2018 te verstrekken. Bij brief van 8 november 2018 heeft de Svb nader aan mr. Beelaard toegelicht dat het de Svb niet is gebleken dat appellante geen gegevens van het pensioenfonds kan verkrijgen. Appellante heeft op 19 juli 2016 ook een verklaring aan de Svb toegestuurd van het pensioenfonds. Uit die verklaring blijkt echter niet op hoeveel pensioen appellante per maand recht had in de periode van 13 januari 2015 tot en met 12 juni 2016 en evenmin dat het pensioen niet betaald wordt, sinds wanneer niet en wat de reden hiervan is.

3.4. Mr. Beelaard heeft in zijn brief van 13 november 2018 aan de Svb herhaald dat appellante het pensioen niet ontvangt en dat zij niet weet waarom. Hij acht dit ook verder niet van belang, omdat de Svb de AIO-aanvulling kan berekenen door ervanuit te gaan dat appellante het pensioen wel ontvangt. Hierop heeft de Svb bij brief van 22 november 2018 nogmaals nader toegelicht waarom de Svb de gevraagde informatie van belang acht. De Svb heeft hierbij onder andere medegedeeld dat het inkomen waarmee rekening moet worden gehouden afhankelijk is van de koers op het moment van uitbetaling en de Svb wil controleren of het pensioen wellicht wordt uitbetaald op een voor de Svb onbekende Russische bankrekening.

3.5. Bij brief van 26 november 2018 heeft mr. Beelaard medegedeeld dat appellante niet beschikt over een Russische bankrekening en dat haar Russisch pensioen ook niet in Rusland, of waar ter wereld ook, wordt uitbetaald. Voorts heeft hij medegedeeld dat het de Svb vrijstaat om zelf het pensioenfonds te benaderen met de vraag waarom het pensioen niet aan appellante wordt uitbetaald.

3.6. Bij brief van 20 december 2018 heeft de Svb het pensioenfonds verzocht een meegezonden vragenformulier in te vullen.

3.7. Bij brieven van 13 mei 2019 en 20 mei 2019 heeft het pensioenfonds medegedeeld dat het uit privacyoverwegingen niet mogelijk is om de verzochte informatie aan de Svb te verstrekken. Het pensioenfonds heeft voorts medegedeeld dat het pensioenfonds aan appellante een verklaring heeft verzonden betreffende de bedragen van haar pensioen over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2019.

3.8. Bij brieven van 7 juni 2019 en 18 juni 2019 heeft de Svb appellante verzocht een kopie van de brief van het pensioenfonds met de pensioenbedragen over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2019 aan de Svb toe te sturen.

4. Ter uitvoering van aangevallen uitspraak 2 heeft de Svb bij nader besluit – voor zover van belang – de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling over de periode van 13 januari 2015 tot en met 12 juni 2016 gehandhaafd met een gewijzigde motivering. De Svb heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Ondanks herhaalde verzoeken heeft appellante geen bewijs en/of een verklaring van het pensioenfonds overgelegd waaruit blijkt dat het pensioen niet meer aan appellante uitbetaald wordt, wat de reden daarvan is en sinds welke datum de betalingen zijn gestopt. Op 5 oktober 2018 en 7 november 2018 heeft de Svb nogmaals verzocht om de benodigde informatie. De gemachtigde van appellante heeft op 26 november 2018 voorgesteld dat de Svb zelf contact opneemt met het Russische pensioenfonds. De Svb heeft echter geen informatie van het Russische pensioenfonds gekregen. Het pensioenfonds heeft medegedeeld dat zij wel een opgave van de pensioenbedragen over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2019 naar appellante gestuurd hebben. De Svb heeft op 7 juni 2019 en 18 juni 2019 appellante verzocht om een kopie van deze brief. Tot op heden heeft de Svb geen kopie van deze brief ontvangen. Zonder de gevraagde informatie is het niet mogelijk het recht op AIO-aanvulling vast te stellen.

5. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.

Afbakening van het geding en enkele procedurele aspecten

6.1. Zoals in de inleiding reeds is vermeld, ziet deze uitspraak op twee aangevallen uitspraken, alsmede op het nadere besluit dat ter uitvoering van aangevallen uitspraak 2 door de Svb is genomen. Deze uitspraak zal zich dan ook beperken tot wat appellante tegen deze aangevallen uitspraken en dit nadere besluit heeft aangevoerd. Wat appellante heeft aangevoerd tegen het dwangsombesluit van de Svb, valt buiten de omvang van dit geding en zal derhalve onbesproken blijven. Dit geldt eveneens voor de klachten die appellante heeft ingediend tegen medewerkers van de Svb, nu de rechterlijke procedure zich beperkt tot de inhoud van de besluitvorming. Dergelijke klachten moeten worden ingediend en behandeld volgens de geldende klachtenprocedure.

6.2. Appellante is niet ter zitting verschenen. In de zaken met de nummers 18/4093 PW, 18/4094 PW en 18/4095 PW heeft appellante zich laten vertegenwoordigen door mr. Beelaard. Mr. Beelaard heeft beroep ingesteld tegen het nadere besluit. De rechtbank heeft dit beroep doorgezonden aan de Raad. Dit betekent dat mr. Beelaard tevens als gemachtigde wordt aangemerkt in de zaak met nummer 20/3581 PW.

6.3. Ter zitting zijn tevens verschenen de dochter en kleindochter van appellante. Op vragen van de Raad hebben zij verklaard te zijn verschenen om vragen te beantwoorden. Zij hebben op herhaalde vragen niet verklaard tevens gemachtigde te zijn van appellante. Zij hebben ook geen schriftelijke machtiging overgelegd. Dit betekent derhalve dat de Raad de dochter en kleindochter van appellante niet als gemachtigde zal aanmerken in dit geding.

6.4. Op de dag van de voortgezette zitting, ongeveer een uur vóór aanvang, heeft appellante per e-mailbericht nadere stukken ingediend. De Raad acht het tijdstip waarop appellante deze nadere stukken heeft ingediend dermate laat dat de goede procesorde zich ertegen verzet dat deze bij de beoordeling wordt betrokken. De stukken zijn daarom, zoals ter zitting is besproken, buiten beschouwing gelaten. Dit geldt eveneens voor de ter zitting aangevoerde nieuwe gronden. De Raad zal deze gronden daarom onbesproken laten.

Aangevallen uitspraak 1

Herziening AIO-aanvulling in verband met gewijzigd aantal kosten delende medebewoners

7.1.

Tussen partijen is in geschil of de Svb C in de periode van 1 november 2015 tot 1 februari 2016 terecht als kosten delende medebewoner van appellante heeft aangemerkt. Appellante heeft aangevoerd dat C in de periode van 1 november 2015 tot 1 februari 2016 ook al studeerde en dus niet pas met ingang van 1 februari 2016. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe is het volgende van belang.

7.1.1.

De uitzondering op het begrip “kostendelende medebewoner” voor studenten staat sinds 1 januari 2016 in artikel 19a van de PW. Sinds 1 januari 2015 stond deze uitzondering al in artikel 22a, vijfde lid, aanhef en onder d, van de PW. Uit deze artikelen volgt – kort gezegd – dat een persoon die onderwijs volgt onder bepaalde voorwaarden niet als kosten delende medebewoner wordt aangemerkt.

7.1.2.

Uit de informatie in het dossier afkomstig van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) blijkt dat C in de periode van 1 september 2007 tot en met 31 augustus 2015 onafgebroken voltijds heeft gestudeerd. Verder volgt uit deze informatie dat C in de periode van 1 september 2015 tot 1 februari 2016 geen onderwijs heeft gevolgd en dat zij op 1 februari 2016 opnieuw met een voltijd studie is gestart. Dat C in de periode van 1 november 2015 tot 1 februari 2016 ook onderwijs heeft gevolgd als bedoeld in 7.1.1, heeft appellante niet nader onderbouwd. Het door appellante overgelegde ongedateerde stuk waaruit volgt dat C zich heeft ingeschreven voor de voltijd studie International Business Law in het academisch jaar 1 september 2015 tot en met 31 augustus 2016, is onvoldoende om de informatie afkomstig van de DUO te weerleggen.

7.2.

Gelet op 7.1.1 en 7.1.2 heeft de Svb op goede gronden C in de periode van 1 november 2015 tot 1 februari 2016 als kosten delende medebewoner aangemerkt.

Opschorting en intrekking AIO-aanvulling

7.3.

De opschorting van de AIO-aanvulling berust op toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de PW heeft de bijstandverlenende instantie de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent.

7.4.

De bevoegdheden tot opschorting van het recht op bijstand en intrekking van de bijstand op grond van onderscheidenlijk het eerste en het vierde lid van artikel 54 van de PW zijn bedoeld als dwangmiddel tot nakoming van de op de bijstandsgerechtigde rustende wettelijke verplichting inlichtingen te verstrekken. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 12 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1120). Het betreft discretionaire bevoegdheden, waarbij de bijstandverlenende instantie een belangenafweging moet maken en de evenredigheid in acht moet nemen. Daaronder valt ook de vraag of de uitoefening van het dwangmiddel in een redelijke verhouding staat tot de daarmee te dienen doelen (proportionaliteit). Vergelijk de uitspraak van 21 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2653.

7.5.

De Svb heeft het recht op AIO-aanvulling opgeschort, omdat appellante de bij de brieven van 6 april 2016 en 26 mei 2016 gevraagde informatie met betrekking tot haar recht op en de uitbetaling van het Russische pensioen niet heeft verstrekt. De Svb is er bij de vaststelling van het recht op AIO-aanvulling echter al vanuit gegaan dat appellante recht had op Russisch pensioen en heeft dit pensioen in mindering gebracht op de AIO-aanvulling. De Svb heeft hierbij een schatting gemaakt van het bedrag aan pensioen waar appellante maandelijks recht op heeft. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat de Svb in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot opschorting. Het inzetten van een dwangmiddel tot nakoming van de op de bijstandsgerechtigde rustende wettelijke verplichting inlichtingen te verstrekken, en dus het staken van de uitbetaling van volledige AIO-aanvulling, was in dit geval in verhouding tot het daarmee te dienen belang niet proportioneel. Er bestond immers geen twijfel over de hoogte van de pensioenaanspraak in Russische roebels. Zekerheid omtrent de vraag of dit bedrag uitbetaald werd en, zo nee, waarom niet, rechtvaardigt niet dat de resterende aanspraak op een AIO-aanvulling in het geheel niet wordt uitbetaald. Dat geldt ook voor zekerheid omtrent de vraag op welke dag van de maand de aanspraak ontstaat of de uitbetaling zou plaatsvinden in verband met de actuele wisselkoers. Die maandelijkse verschillen zijn niet groot genoeg om deze toepassing van het dwangmiddel te rechtvaardigen.

7.6.

Nu de Svb niet in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot opschorting, was de Svb vervolgens evenmin bevoegd om met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW de AIO-aanvulling met ingang van 13 juni 2016 in te trekken.

7.7.

De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het hoger beroep slaagt. Aangevallen uitspraak 1 komt daarom in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het het beroep van appellante tegen de bestreden besluiten 2 en 3 gegrond verklaren en deze besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, en 7:12, eerste lid, van de Awb.

7.8.

Aansluitend moet worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. De besluiten 2 en 3 zullen met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb worden herroepen, omdat deze besluiten op dezelfde ondeugdelijke motivering berusten en dit gebrek aan proportionaliteit niet kan worden hersteld.

8. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten die appellante in beroep en hoger beroep heeft moeten maken. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 3.036,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting bij de Raad).

Aangevallen uitspraak 2

9.1.

Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte enkel de reiskosten heeft vergoed op basis van de reiskosten openbaar vervoer tweede klas en niet de door haar gemaakte reiskosten per taxi. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe is het volgende van belang.

9.1.1.

In artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is bepaald dat het bedrag van de kosten ten aanzien van de reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat in bijzondere omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken.

9.1.2.

Uit artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 volgt dat de reis- en verblijfkosten voor een partij of belanghebbende een tarief bedragen waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Als reizen per openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is, bedraagt de vergoeding € 0,28 per kilometer. In het verlengde hiervan komen gemaakte taxikosten ook alleen voor vergoeding in aanmerking als reizen met het openbaar vervoer niet mogelijk is.

9.1.3.

Nu appellante op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat reizen met het openbaar vervoer niet mogelijk is, heeft de rechtbank de gemaakte reiskosten terecht overeenkomstig het Bpb vastgesteld gelijk aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, tweede klas.

9.2.

Uit 9.1.1 tot en met 9.1.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat aangevallen uitspraak 2 moet worden bevestigd.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Nader besluit

11.1.

De te beoordelen periode loopt van 13 januari 2015 tot en met 12 juni 2016.

11.2.

Een belanghebbende is ingevolge artikel 17, eerste lid, van de PW verplicht om aan de Svb op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op AIO-aanvulling.

11.3.

Niet in geschil is dat appellante, ondanks de herhaalde verzoeken van de Svb, geen nadere gegevens over de uitbetaling van haar Russische pensioen heeft verstrekt. Appellante heeft daarmee de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het gaat hier immers om gegevens die van invloed kunnen zijn op het recht op AIO-aanvulling. Om het recht op AIO-aanvulling precies vast te kunnen stellen, is het voor de Svb van belang om te weten wat de exacte hoogte was van het pensioen waar appellante maandelijks recht op had en of, waar en op welke datum het wordt uitbetaald. Aangezien het pensioenfonds heeft verklaard appellante een verklaring te hebben toezonden betreffende de bedragen van haar pensioen over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2019 – en appellante dit ook niet ontkent – kan ook genoegzaam worden vastgesteld dat appellante over deze gegevens beschikt, dan wel heeft kunnen beschikken en ervoor gekozen heeft ze niet over te leggen.

11.4.

Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.

11.5.

Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening. Vergelijk de uitspraak van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.

11.6.

De beschikbare gegevens bieden voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt dat het recht op AIO-aanvulling over de te beoordelen periode schattenderwijs is vast te stellen. Hiertoe is het volgende van belang.

11.6.1.

Appellante heeft met de aanvraag om AIO-aanvulling een kopie van een Russisch pensioendocument uit 2014 aan de Svb verstrekt. Volgens dit document ontvangt appellante een pensioen ter hoogte van 96.393 roebel. Appellante heeft toegelicht dat dit het bedrag is dat zij jaarlijks aan pensioen ontvangt. Voorts heeft appellante op 19 juli 2016 een verklaring aan de Svb toegestuurd afkomstig van het pensioenfonds van juni 2016, inhoudende dat appellante vanaf 30 augustus 1994 levenslang een verzekeringsouderdomspensioen is toegekend. Volgens deze verklaring bedraagt het bedrag van dit pensioen op 28 juni 2016 8.032,75 roebel.

11.6.2.

Aangezien het bedrag van 8.032,75 roebel maal twaalf exact uitkomt op het bedrag van 96.393 roebel, kan genoegzaam worden vastgesteld dat de hoogte van het pensioen waarop appellante in de te beoordelen periode recht had, onveranderd is gebleven. De omrekening van het ontvangen bedrag naar een vergelijkbaar Nederlands inkomen kan plaatsvinden met gebruikmaking van de officiële gemiddelde wisselkoers over het betreffende jaar, zoals gepubliceerd op de website van De Nederlandsche Bank. Daarbij komt dat de Svb bij aanvang van de AIO-aanvulling en in de te beoordelen periode het recht al op die manier met een schatting heeft vastgesteld.

11.7.

Uit 11.6.1 en 11.6.2 volgt dat de Svb niet bevoegd was de AIO-aanvulling over de te beoordelen periode in te trekken en terug te vorderen. De Raad zal het beroep van appellante tegen het nader besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.

11.8.

Nu het recht op een AIO-aanvulling door middel van een schatting kan worden vastgesteld en de Svb dit over de te beoordelen periode al gedaan heeft en appellante blijkens de uitlating van mr. Beelaard daarmee kan leven, bestaat geen noodzaak om de Svb opdracht te geven een nieuwe schatting van het recht op een AIO-aanvulling over de te beoordelen periode te laten maken. Dit betekent dat de besluiten 4 en 5 wegens hetzelfde gebrek en op dezelfde grond zullen worden herroepen.

12. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten die appellante in beroep tegen het nader besluit heeft moeten maken. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de kosten in bezwaar en beroep al zijn vergoed en dat voor het verschijnen ter zitting al een vergoeding is toegekend.

Samenvatting van de uitkomst van de geschillen

13. De uitkomst is dat appellante haar recht op een AIO-aanvulling vanaf 13 juni 2016 heeft behouden en dat zij over de daaraan voorafgaande periode niets hoeft terug te betalen aan de Svb.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

Aangevallen uitspraak 1

-

bevestigt aangevallen uitspraak 1, voor zover deze betrekking heeft op de herziening van de AIO-aanvulling over de periode van 1 november 2015 tot en met 31 maart 2016;

-

vernietigt aangevallen uitspraak 1, voor zover deze betrekking heeft op de opschorting en intrekking van de AIO-aanvulling met ingang van 13 juni 2016;

-

verklaart het beroep tegen de besluiten van 24 oktober 2016 gegrond en vernietigt deze besluiten;

-

herroept de besluiten van 17 juni 2016 en 20 juli 2016 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 24 oktober 2016;

-

veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.036,-;

-

bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 172,- vergoedt.

Aangevallen uitspraak 2

- bevestigt aangevallen uitspraak 2.

Nader besluit

-

verklaart het beroep tegen het besluit van 12 juli 2019 gegrond en vernietigt dit besluit;

-

herroept de besluiten van 24 juli 2017 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 12 juli 2019;

-

veroordeelt de Svb in de kosten van appellante tot een bedrag van € 759,-.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2022.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) J. Oosterveen