Home

Centrale Raad van Beroep, 28-05-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1153, 19/1917 ZW-VV

Centrale Raad van Beroep, 28-05-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1153, 19/1917 ZW-VV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 mei 2020
Datum publicatie
3 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:1153
Zaaknummer
19/1917 ZW-VV

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek van verzoeker om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. De nieuwe beslissing op bezwaar is niet ingegeven door het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening. Er is evenmin een voorlopige maatregel getroffen waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 mei 2020

19/1917 ZW-VV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108, in verbinding met artikel 8:84, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om voorlopige voorziening

Partijen:

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 februari 2019, 19/66. Tevens heeft mr. Van Dijk bij brief van 30 april 2019 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

Bij brief van 28 november 2019 heeft mr. Van Dijk het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten en tot teruggave van het griffierecht.

Bij brief van 3 januari 2020 heeft het Uwv verweer gevoerd op het verzoek van verzoeker.

Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Op grond van artikel 8:84, vijfde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb kan in geval van intrekking van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.

2. Bij overeenkomstige toepassing van artikel 8:75a van de Awb in een voorlopige voorzieningenprocedure dient de vraag of en in hoeverre het bestuursorgaan aan het verzoek is tegemoetgekomen in de eerste plaats te worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende de bodemprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan een voorlopige maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.

3. De Raad stelt vast dat het verzoek om voorlopige voorziening door verzoeker is ingetrokken in verband met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 1 november 2019 van het Uwv.

4. Uit de gedingstukken blijkt dat het Uwv met het verweerschrift van 10 april 2019 in de bodemprocedure kenbaar heeft gemaakt zich nog te beraden op het ingenomen standpunt over de hoogte van het aan verzoeker toegekende ziekengeld. Verzoeker heeft vervolgens bij brief van 30 april 2019 het verzoek ingediend bij wijze van voorlopige voorziening om een voorschot toe te kennen op een hogere uitkering. Verzoeker heeft verzocht met de behandeling van de voorlopige voorziening te wachten tot het standpunt van het Uwv duidelijk is. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De nieuwe beslissing op bezwaar is niet ingegeven door het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening. Er is evenmin een voorlopige maatregel getroffen waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.

5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om het Uwv te veroordelen in de proceskosten afwijzen.

6. Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 8:82, vierde lid, van de Awb waarin het griffierecht moet worden terugbetaald. Er is evenmin aanleiding voor een veroordeling van het Uwv om het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van verzoeker af.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk , in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2020.

(getekend) J.S. van der Kolk

(getekend) B.V.K. de Louw