Home

Centrale Raad van Beroep, 08-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3185, 18-2556 PW

Centrale Raad van Beroep, 08-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3185, 18-2556 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
8 oktober 2019
Datum publicatie
14 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:3185
Zaaknummer
18-2556 PW

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering bijstand. Niet verblijven op opgegeven woonadres. Appellante wordt gehouden aan verklaring. De verklaringen van de buurtbewoners zijn voldoende concreet en specifiek.

Uitspraak

18 2556 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 april 2018, AWB 17/2564 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)

Datum uitspraak: 8 oktober 2019

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2019. Namens appellante is mr. Van de Griek verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. ten Cate.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante ontvangt sinds 2 augustus 2002 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet, naar de norm voor een alleenstaande. Appellante stond, ten tijde van belang, ingeschreven op het adres [adres 1] (uitkeringsadres).

1.2.

Op 6 april 2017 heeft het Centraal Meldpunt Fraude UWV een anonieme melding dat appellante samenwoont in [gemeente] aan het college doorgestuurd. Naar aanleiding hiervan hebben medewerkers van de gemeente Hengelo een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader heeft een sociaal rechercheur dossieronderzoek verricht, het waterverbruik in de woning van appellante en in de woning van haar partner [X] (X) in [gemeente] opgevraagd bij de betreffende instanties, op 24 mei 2017 een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres en een buurtonderzoek uitgevoerd. Daarnaast is appellante bij brief van 24 mei 2017 uitgenodigd voor een gesprek op 31 mei 2017, waarbij haar is verzocht een aantal gegevens mee te nemen, waaronder afschriften van alle op haar naam staande bankrekeningen over de periode van

1 december 2016 tot en met 24 mei 2017. Appellante is verschenen en heeft de gevraagde gegevens verstrekt, maar heeft het gesprek vroegtijdig beëindigd. In verband hiermee heeft het college bij besluit van 8 juni 2017 het recht op bijstand van appellante met ingang van

31 mei 2017 opgeschort en appellante opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 16 juni 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door X. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage bijzonder onderzoek.

1.3.

De resultaten van het onderzoek zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 29 juni 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 oktober 2017 (bestreden besluit), de bijstand van appellante over de periode van 26 februari 2016 tot en met 9 mei 2017 in te trekken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 16.410,15 van haar terug te vorderen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat

appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij haar hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De periode in geding loopt van 26 februari 2016 tot en met 9 mei 2017.

4.2.

Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.

4.3.

Waar een betrokkene zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.

4.4.

Anders dan appellante heeft aangevoerd, bieden de onderzoeksbevindingen een toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie van het college dat appellante in de periode in geding haar hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres. Hierbij is het volgende van betekenis.

4.4.1.

In de eerste plaats komt betekenis toe aan de door appellante op 16 juni 2017 afgelegde verklaring. Appellante heeft onder meer verklaard dat zij in januari 2016 en februari 2017 is geopereerd. Na de eerste operatie verbleef haar vriend de eerste week volledig bij haar en in de vijf weken daarna was hij gemiddeld vier nachten in de week bij haar. Daarna is appellante met haar vriend meegegaan naar [gemeente] . Ze verbleef daarna vier of vijf nachten in de week in [gemeente] . Na de tweede operatie verbleef appellante volledig in [gemeente] . Ze kwam alleen terug naar [woonplaats] als ze een afspraak had. Sinds 10 mei 2017 verblijft zij weer op haar adres.

4.4.2.

Appellante heeft aangevoerd dat zij niet aan de op 16 juni 2017 afgelegde verklaring kan worden gehouden, omdat zij deze verklaring onder druk heeft afgelegd. Tijdens de hoorzitting in bezwaar op 3 oktober 2017 heeft zij haar verklaring herzien. De rechtbank heeft ten onrechte geen waarde gehecht aan de herziene verklaring. Deze beroepsgrond slaagt niet. Van de door appellante op 16 juni 2017 afgelegde verklaring is een door sociaal rechercheurs op ambtsbelofte opgemaakt verslag opgesteld dat door hen en appellante is ondertekend. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis. Geen aanleiding bestaat hiervan in dit geval af te wijken. In het gespreksverslag van 16 juni 2017 staat dat appellante de verklaring vóór ondertekening heeft gelezen, dat zij de vragen goed heeft begrepen en dat de verklaring correct is weergegeven. Zij heeft uitdrukkelijk verklaard dat zij tijdens het gesprek niet onder druk is gezet. Bovendien is deze verklaring in lijn met haar tijdens het huisbezoek op 24 mei 2017 gedane mededeling dat zij sinds de operatie het merendeel van de week bij haar vriend in [gemeente] verblijft. Gelet hierop kan geen betekenis worden toegekend aan de herziening van de verklaring tijdens de hoorzitting van 3 oktober 2017.

4.4.3.

Daarnaast wordt de verklaring van appellante van 16 juni 2017 ondersteund door de verklaringen van buurtbewoners. Zo heeft de bewoner van [adres 2] (A), op 31 mei 2017 verklaard dat hij weet dat appellante geopereerd is en sindsdien bij haar vriend in de buurt van Arnhem is geweest, dat appellante alleen af en toe op haar adres kwam om bijvoorbeeld voor de kat te zorgen. Sinds drie weken is ze weer meer op haar adres aanwezig. A weet dat omdat hij haar auto geparkeerd ziet staan en soms ook de auto van haar vriend. Een bewoonster van [adres 3] (B) heeft op 1 juni 2017 verklaard dat zij vanaf 2013 op haar adres woont en dat appellante een vriend heeft die in [gemeente] woont. Vanaf de zomer 2015 viel het B op dat appellante een lange periode weg was, omdat de kat sterk vermagerd rond liep. Ze is toen een maand of drie weggeweest. In januari van dit jaar is ze geopereerd en vanaf die tijd is ze bijna constant weg geweest. Alleen als ze in [woonplaats] een afspraak had, kwam ze terug. Sinds enkele weken, ongeveer twee, is ze weer constant hier op het adres. Vanaf de eerste operatie is ze minstens acht maanden van het jaar bij haar vriend, haar auto heeft al die tijd niet hier gestaan. Een andere bewoner van [adres 3] (C), heeft op 1 juni 2017 verklaard dat hij sinds vier jaar op het adres woont samen met zijn vriendin en dat appellante vanaf de zomer in 2015 voor langere periodes bij haar vriend in [gemeente] verbleef. Ze is toen twee of drie maanden in [gemeente] geweest, haar kat bleef op haar adres en was sterk vermagerd. In januari 2017 heeft appellante een tweede operatie gehad, daarna verbleef ze bij haar vriend en kwam ze alleen terug naar haar adres als ze een afspraak had. Ze bleef dan hooguit een nachtje. Sinds drie á vier weken is ze weer meer op haar adres, omdat haar auto er meer staat.

4.4.4.

Anders dan appellante heeft betoogd, zijn de verklaringen van de buurtbewoners voldoende concreet en specifiek. Hierbij is van betekenis dat de verklaringen voortkomen uit eigen waarneming. Dat de buurtbewoners geen professionele observanten zijn en niet de hele dag door bewust observeren, doet hier niet aan af.

4.4.5.

Tot slot is van belang dat uit de door appellante overgelegde bankafschriften blijkt dat het merendeel van haar pintransacties in de periode van 1 december 2016 tot en met 9 mei 2017 heeft plaatsgevonden in de omgeving van [gemeente] .

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4.5 volgt dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellante in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres. Door daarvan geen mededeling te doen aan het college heeft zij haar inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

4.6.

Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2019.

(getekend) J.L. Boxum

(getekend) Y. Itkal