Home

Centrale Raad van Beroep, 20-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1992, 18/4837 WAO

Centrale Raad van Beroep, 20-06-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1992, 18/4837 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 juni 2019
Datum publicatie
27 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:1992
Zaaknummer
18/4837 WAO

Inhoudsindicatie

WAO-uitkering terecht ingetrokken. Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven dat het Uwv met juistheid heeft vastgesteld dat bij appellant geen sprake was van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

18 4837 WAO

Datum uitspraak: 20 juni 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

23 juli 2018, 17/6393 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant was werkzaam als productiemedewerker voor 38 uur per week toen hij zich per 23 mei 2003 ziek meldde met psychische klachten voor deze werkzaamheden. Op aanvraag van appellant heeft het Uwv hem bij besluit van 28 mei 2004 met ingang van 21 mei 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is na een zogenoemde eerstejaarsherbeoordeling ongewijzigd voortgezet bij besluit van 28 april 2005.

1.2.

Appellant is op 25 januari 2012 in het kader van een heronderzoek verschenen op het spreekuur van een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft psychiater P.J.H. Notten verzocht om een psychiatrische expertise. Op 14 maart 2012 is appellant onderzocht door Notten, die op 23 april 2012 heeft gerapporteerd. Op grond van dit rapport en het rapport van de verzekeringsarts van 15 juni 2012 heeft het Uwv bij besluit van 6 juli 2012 het besluit van 28 mei 2004 ingetrokken en tevens bepaald dat het besluit van 28 april 2005 komt te vervallen. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 25 september 2012 door het Uwv ongegrond verklaard onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.

1.3.

In beroep heeft de rechtbank psychiater N.J. de Mooij als deskundige benoemd. Na onderzoek van appellant op 8 september 2013 heeft De Mooij in het rapport van 21 september 2013 gesteld dat hij geen psychiatrische stoornis kan vaststellen en dat hij geen reden heeft om aan te nemen dat dit in 2004/2005 anders was. De rechtbank heeft bij uitspraak van

8 april 2014 het beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

1.4.

De Raad heeft in de uitspraak van 25 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4799, voor zover hier van belang, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 25 september 2012 vernietigd. Ter finale beslechting van het geschil heeft de Raad het besluit van 6 juli 2012 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Hiertoe heeft de Raad overwogen dat op basis van de bevindingen van psychiater Notten niet onmiskenbaar is komen vast te staan dat appellant in het verleden bij de verzekeringsartsen opzettelijk en met het oog op het verkrijgen van een WAO-uitkering een onjuist beeld heeft geschetst van zijn beperkingen. Uit het rapport van psychiater De Mooij volgt evenmin dat appellant zich anders heeft voorgedaan dan op grond van zijn medische toestand op dat moment in de rede lag. Gezien het geschetste juridische kader heeft de Raad geoordeeld dat de beslissing tot herziening met terugwerkende kracht onvoldoende onderbouwd was. De Raad heeft nog ter voorlichting van appellant overwogen dat het aan het Uwv is om te beoordelen of, nu voor intrekking van de WAO-uitkering met terugwerkende kracht geen grond is, er reden is de uitkering met toepassing van artikel 4 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels) met ingang van een latere datum in te trekken.

1.5.

Bij besluit van 24 februari 2017 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 7 september 2012 ingetrokken. Bij besluit van 23 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 februari 2017 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant niet arbeidsongeschikt was in 2012. Dit blijkt uit de rapportages van psychiaters Notten en de Mooij die beiden geen psychiatrische afwijkingen hebben geconstateerd. Beide psychiaters zien discrepanties tussen de presentatie door appellant, de eerdere onderzoeken waarbij vaak een vriend van appellant het woord voerde, en de bevindingen uit eigen onderzoek. Ten aanzien van de datum waarop de uitkering is ingetrokken heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv appellant bij besluit van 6 juli 2012 op de hoogte heeft gesteld van de conclusie dat hij niet leed aan een aandoening zodat hij geen recht had op een uitkering. Het was appellant vanaf dit moment duidelijk, althans het had hem duidelijk kunnen zijn, dat hij niet langer recht had op een WAO-uitkering.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep allereerst betwist dat het hem vanaf 6 juli 2012 duidelijk was dat hij niet langer recht had op een WAO-uitkering. Door met ingang van die datum in te trekken heeft het Uwv opnieuw de uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij ook op en na 7 september 2012 arbeidsongeschikt is gebleven. Hij heeft hiertoe gewezen op de rapporten van C.H.J. Stevens, psycholoog NIP van 9 oktober 2012 en van W.J. Achterveld, registerpsycholoog NIP/Arbeid en Organisatie van

27 juni 2018. Tevens heeft appellant gewezen op de brief van P.L. de Vries, psychiater van

15 april 2015. Tenslotte heeft appellant verzocht om benoeming van een deskundige.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Appellant kan niet worden gevolgd in het standpunt dat de WAO-uitkering bij het bestreden besluit met terugwerkende kracht is ingetrokken. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant bij het besluit van 6 juli 2012 op de hoogte is gesteld dat hij naar het oordeel van het Uwv geen recht had op een WAO-uitkering omdat er geen sprake was van ziekte of gebrek. Dat dit besluit in 2016 is herroepen door de Raad doet hier niet aan af.

Het Uwv heeft, zoals ter zitting is gebleken, de betaling van de WAO-uitkering na 6 juli 2012 stopgezet zodat appellant door de intrekking per 7 september 2012 feitelijk ook niet in een andere, nadeliger, situatie is komen te verkeren dan door het eerdere, vernietigde besluit. Het Uwv heeft met inachtneming van de zorgvuldigheidstermijn van 2 maanden dan ook gehandeld overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van haar Beleidsregels en aldus in lijn met de eerder tussen partijen gewezen uitspraak van de Raad.

4.2.

Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven dat het Uwv met juistheid heeft vastgesteld dat bij appellant op 7 september 2012 geen sprake was van arbeidsongeschiktheid.

4.3.

Psychiater Notten en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben destijds alle beschikbare medische informatie in hun beoordeling betrokken, waaronder het door appellant in 2012 ingebrachte rapport van psycholoog Stevens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 januari 2013 in lijn met de conclusie van Notten gemotiveerd uiteengezet dat de conclusie van Stevens dat sprake is van een ernstige depressie niet gevolgd kan worden, omdat, kort gezegd, Stevens met name is afgegaan op de beleving van appellant. De door de rechtbank ingeschakelde deskundige De Mooij heeft na kennisneming van alle informatie en op basis van eigen onderzoek de conclusies van Notten inzichtelijk gemotiveerd onderschreven. De rechtbank heeft terecht in het, overigens summiere, rapport van psychiater De Vries van 15 april 2015, geen aanleiding gezien om te twijfelen aan deze conclusies. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op dit punt en maakt deze tot de zijne.

4.4.

Het in hoger beroep door appellant ingebrachte rapport van psycholoog Achterveld van 27 juni 2018 geeft evenmin aanleiding voor een ander oordeel. Achterveld heeft appellant geruime tijd na de datum in geding gesproken, en ten aanzien van de situatie in 2012 volstaan met een weergave van enkele passages uit het rapport van Stevens.

4.5.

Voor het standpunt dat bij appellant op 7 september 2012 sprake was van medische beperkingen is in de medische gegevens geen steun te vinden. Dat heeft tot gevolg dat er geen reden is om, zoals door appellant is verzocht, een deskundige in te schakelen.

4.6.

Op grond van wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en T. Dompeling en

M.E. Fortuin als leden, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2019.

(getekend) J.S. van der Kolk

(getekend) C.I. Heijkoop