Centrale Raad van Beroep, 04-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4203, 17/5029 PW-PV
Centrale Raad van Beroep, 04-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4203, 17/5029 PW-PV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 december 2018
- Datum publicatie
- 3 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2018:4203
- Zaaknummer
- 17/5029 PW-PV
Inhoudsindicatie
Intrekking en terugvordering. Niet melden gokactiviteiten en inkomsten daaruit.
Uitspraak
17 5029 PW-PV, 17/5030 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2017, 16/7986 en 17/1268 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 4 december 2018
Zitting heeft: F. Hoogendijk
Griffier: S.A. de Graaff
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G.A. Soebhag, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.J.M. Codrington.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant ontvangt sinds 3 april 2011 naast zijn loon uit arbeid aanvullend bijstand op grond van de Participatiewet.
2. Het college heeft bij besluit van 29 juni 2016, zoals na bezwaar gewijzigd bij besluit van 31 oktober 2016 (bestreden besluit 1), de bijstand van appellant ingetrokken over de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 en de periode van 1 december 2015 tot en met 31 maart 2016 (perioden in geding) en € 4.117,59 van hem teruggevorderd. Bij besluit van 4 januari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 februari 2017 (bestreden besluit 2), heeft het college de op 31 december 2016 nog resterende vordering verhoogd met een bedrag van € 1.117,63. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant zich in de perioden in geding bezig hield met gokactiviteiten en het college ten onrechte niet op de hoogte heeft gebracht van het gokken, noch van de inkomsten daaruit.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft in hoger beroep daartegen aangevoerd dat hij weliswaar gokte, maar dat dit een consumptieve bezigheid was en hij per saldo geen winst heeft behaald. Deze grond slaagt niet.
Het gokken op zichzelf is een bezigheid die gemeld moet worden, omdat uit de aard daarvan voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. Het college moet hiervan op de hoogte worden gesteld, opdat het kan onderzoeken of inderdaad inkomsten zijn verworven en tot welk bedrag.
Het gaat daarbij, anders dan appellant heeft betoogd, enkel om de gokopbrengsten. De gokopbrengsten zijn inkomsten die vrij tot zijn beschikking staan, zodat hij die kan aanwenden om in kosten van levensonderhoud te voorzien. In het kader van de bijstand is daarom niet van betekenis wat appellant heeft ingezet om te gokken en wat hij daarmee heeft verloren.
Appellant heeft de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van het gokken en van de gokopbrengsten, zodat het recht op bijstand over de perioden in geding niet kan worden vastgesteld. Het lag in die situatie op de weg van appellant om aannemelijk te maken dat hij, als hij daarvan wel melding had gemaakt, recht op aanvullende bijstand zou hebben gehad. Hij is daarin niet geslaagd. Daarvoor was namelijk een overzicht nodig van wat hij precies heeft verworven. De geldstromen verliepen echter contant en appellant heeft geen administratie bijgehouden. Daarom kan het recht niet worden vastgesteld.
5. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenvergoeding is dan ook geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) S.A. de Graaff (getekend) F. Hoogendijk
md