Home

Centrale Raad van Beroep, 10-10-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3608, 17/2337 WWB

Centrale Raad van Beroep, 10-10-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3608, 17/2337 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 oktober 2017
Datum publicatie
23 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:3608
Zaaknummer
17/2337 WWB

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijk beroep wegens niet betalen griffierecht. Abusievelijk terugstorten griffierecht maakt niet betalen niet verschoonbaar.

Uitspraak

17/2337 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van

14 maart 2017, 16/2952 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)

Datum uitspraak: 10 oktober 2017

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en naderhand diverse stukken ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2017. Appellant is - met bericht - niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. R.J.F.H. Weerts.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij uitspraak van 6 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3407, heeft de Raad geoordeeld dat het college bij het besluit van 5 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van

26 februari 2014, een beslissing heeft genomen over de aanvraag van appellant om langdurigheidstoeslag over de jaren voorafgaande aan het jaar 2013 en deze aanvraag terecht heeft afgewezen. Tevens heeft de Raad in verband met het voorgaande het verzoek van appellant tot het opleggen van een dwangsom aan het college wegens het niet beslissen op zijn aanvraag afgewezen.

1.2.

Bij besluit van 29 juni 2016 heeft het college appellant voor het jaar 2012 alsnog langdurigheidstoeslag toegekend tot een bedrag van € 363,-. Bij besluit op bezwaar van

21 oktober 2016 heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 juni 2016 ongegrond verklaard. Tevens heeft het college het verzoek van appellant om een dwangsom wegens het niet-tijdig nemen van een beslissing op bezwaar afgewezen.

1.3.

De Raad heeft op 21 december 2016 het hem door de rechtbank toegezonden beroep tegen het onder 1.2 genoemde besluit van 21 oktober 2016 weer ter behandeling aan de rechtbank teruggezonden.

1.4.

Bij brief van 29 augustus 2016 heeft appellant wederom het college verzocht om hem een dwangsom toe te kennen. Appellant heeft hierbij aangevoerd dat hij het college op 28 januari 2014 in gebreke heeft gesteld en - gelet op de datum van het besluit van 29 juni 2016 - het college verzuimd heeft bij zijn besluit van 29 juni 2016 een beslissing te nemen over de in verband hiermee verbeurde dwangsom.

1.5.

Op 14 september 2016 heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het

niet-tijdig nemen van een besluit door het college tot vaststelling van de hoogte en de verschuldigdheid van een dwangsom.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het onder 1.5 genoemde beroep

niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoen van het verschuldigde griffierecht.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Vaststaat dat appellant het griffierecht in het onder 1.5 genoemde beroep niet tijdig heeft betaald. Voorts moet de vraag worden beantwoord of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de niet-tijdige betaling niet verschoonbaar is.

4.2.

Wat appellant heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat het niet betalen van het griffierecht verschoonbaar is. De verschoonbaarheid kan niet gelegen zijn in het door de rechtbank per abuis terugstorten van het door appellant betaalde griffierecht in het onder 1.3 genoemde beroep. Appellant is - nadat de Raad dit beroepschrift ter behandeling weer heeft teruggestuurd naar de rechtbank op 21 december 2016 - op 10 januari 2017 wederom in de gelegenheid gesteld het griffierecht in de onder 1.3 genoemde procedure te betalen. De gang van zaken met betrekking tot het onder 1.3 genoemde beroep zowel bij de rechtbank als bij de Raad verdient niet de schoonheidsprijs. Hierin is echter geen reden gelegen voor het oordeel dat appellant niet in verzuim is geweest het griffierecht in de onder 1.5 genoemde procedure tijdig te voldoen. De rechtbank heeft dan ook terecht het beroep ingevolge artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet-ontvankelijk verklaard.

4.3.

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2017.

(getekend) A. Stehouwer

(getekend) F. Dinleyici

HD