Home

Centrale Raad van Beroep, 11-10-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3540, 16/6578 AWBZ

Centrale Raad van Beroep, 11-10-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3540, 16/6578 AWBZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 oktober 2017
Datum publicatie
16 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:3540
Zaaknummer
16/6578 AWBZ

Inhoudsindicatie

Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant voldoende procesbelang niet kan worden ontzegd. CIZ heeft uit de medische adviezen geconcludeerd dat de behandelmogelijkheden voorliggend zijn op AWBZ-zorg en dat appellant daarom niet in aanmerking komt voor de functies persoonlijke verzorging en begeleiding. Onvoldoende weerlegd door appellant.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van

9 september 2016, 15/5263 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.

CIZ heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kaya. CIZ heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant, geboren in 1977, is bekend met horlogeglasnagels en trommelstokvingers, hernia, depressie, migraine en claustrofobie.

1.2.

Appellant heeft op 24 november 2014 een indicatie voor persoonlijke verzorging en begeleiding als bedoeld in het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangevraagd.

1.3.

CIZ heeft de aanvraag bij besluit van 8 januari 2015 afgewezen.

1.4.

Bij besluit van 28 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat behandeling voorliggend is op AWBZ-zorg.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit

niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank heeft van belang geacht dat appellant zijn stelling, dat zijn echtgenote hem de noodzakelijke zorg heeft verleend en dat sprake is van gederfde winst, niet met stukken heeft onderbouwd terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Daarom is niet gebleken van een financieel belang van appellant. Verder dient de aanvraag van appellant met ingang van 1 januari 2015 niet meer op grond van de AWBZ te worden afgehandeld, maar op grond van de WMO 2015, die wordt uitgevoerd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar appellant woonachtig is. CIZ is daarom niet langer bevoegd om te beslissen op de aanvraag van appellant. Een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit heeft daarom voor appellant geen inhoudelijke betekenis meer.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank zijn bezwaren en gronden onvoldoende heeft afgewogen. Appellant heeft verwezen naar de bezwaargronden in zijn bezwaarschrift en de beroepsgronden in zijn beroepschrift.

4. De Raad overweegt het volgende.

4.1.

De Raad zal eerst beoordelen of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat (voldoende) procesbelang ontbreekt.

4.2.

Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.

4.3.

Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant voldoende procesbelang niet kan worden ontzegd. Appellant heeft op het aanvraagformulier van 24 november 2014 aangekruist dat hij de zorg zelf wil regelen met een persoonsgebonden budget (pgb). Op de zitting van de rechtbank heeft appellant aangevoerd dat hij onafgebroken zorg ontvangt van zijn echtgenote, maar dat hij haar daarvoor niet kan betalen omdat hij geen indicatie voor AWBZ-zorg en daardoor geen pgb heeft. Nu appellant met deze procedure wil bereiken dat hij bij het Zorgkantoor een pgb kan aanvragen waarmee hij zijn echtgenote kan betalen voor de door haar verleende zorg, heeft hij voldoende procesbelang. Verder heeft appellant op de zitting van de Raad gesteld dat hij na het inwerking treden van de Wmo 2015 bij het college van burgemeester en wethouders van zijn woonplaats diverse aanvragen heeft ingediend voor begeleiding en persoonlijke verzorging, waarop nog niet is beslist. Een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit kan daarom ook van belang zijn voor een toekomstige indicatie. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2015 inhoudelijk beoordelen.

4.4.

De voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van 24 november 2014 tot 28 augustus 2015.

4.5.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza), voor zover van belang, heeft de verzekerde, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling of een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw, aanspraak op persoonlijke verzorging en begeleiding als omschreven in artikel 4 en 6 van het Bza.

4.6.

CIZ heeft het medisch advies van S.I.E. Requerme van 22 juli 2015 en het medisch advies van D. van der Geest van 20 augustus 2015 aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Requerme is tot het oordeel gekomen dat de aandoeningen van appellant leiden tot een somatische en een psychiatrische grondslag voor AWBZ-zorg. Op basis van de ontvangen informatie van de behandelend sector heeft Requerme geconcludeerd dat op diverse gebieden nog behandeling mogelijk is. Het gaat om behandeling door de pijnpolikliniek, om door de reumatoloog geadviseerde behandeling met acupunctuur en haptonomie en behandeling of uitbreiding van de behandeling van de psychische klachten. Uit het advies van 20 augustus 2015 blijkt dat medisch adviseur Van der Geest in de door appellant na 22 juli 2015 overgelegde stukken geen aanleiding heeft gezien om het medisch advies van Requerme te wijzigen. CIZ heeft uit de medische adviezen geconcludeerd dat de behandelmogelijkheden voorliggend zijn op AWBZ-zorg en dat appellant daarom niet in aanmerking komt voor de functies persoonlijke verzorging en begeleiding.

4.7.

Appellant heeft het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende standpunt van CIZ dat nog behandelmogelijkheden bestaan onvoldoende weerlegd. Anders dan appellant meent blijkt uit de stukken van de behandelend sector niet dat appellant is uitbehandeld. Daarom bestaat geen reden om aan de adviezen van de medisch adviseurs Requerme en Van der Geest te twijfelen. CIZ heeft daarom terecht geconcludeerd dat de behandelmogelijkheden voorliggend zijn op AWBZ-zorg en dat appellant daarom niet in aanmerking komt voor de functies persoonlijke verzorging en begeleiding.

4.8.

Wat is overwogen in 4.5 tot en met 4.7 betekent dat het beroep tegen het besluit van

28 augustus 2015 ongegrond is.

5. Er is aanleiding om CIZ te veroordelen tot vergoeding van de kosten in hoger beroep. Deze worden begroot op € 990,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2015 ongegrond;

- veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 990,-;

- bepaalt dat CIZ aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017.

(getekend) R.M. van Male

(getekend) I.G.A.H. Toma

ew