Home

Centrale Raad van Beroep, 23-08-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2891, 16/4238 WW

Centrale Raad van Beroep, 23-08-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2891, 16/4238 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 augustus 2017
Datum publicatie
24 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:2891
Zaaknummer
16/4238 WW
Relevante informatie
Werkloosheidswet [Tekst geldig vanaf 02-08-2022], Werkloosheidswet [Tekst geldig vanaf 02-08-2022] art. 24

Inhoudsindicatie

Weigering WW-uitkering. Verwijtbaar werkloos. Niet is gebleken van persoonlijke omstandigheden van appellant die meebrengen dat van een dringende reden geen sprake was.

Uitspraak

16/4238 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningsrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 13 mei 2016, 16/1588 en 16/1558 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[werkgever]

Datum uitspraak: 23 augustus 2017

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. van Helden hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Namens werkgever heeft mr. K. van Boltaringen-Roumen, advocaat, zich gesteld als

derde-belanghebbende, en een zienswijze ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Helden. Namens werkgever is verschenen [naam] , voorzitter van het college van bestuur van werkgever, bijgestaan door mr. Van Boltaringen-Roumen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is vanaf 1 augustus 2004 werkzaam geweest als docent [vakken] bij de [werkgever] (werkgever) op basis van een arbeidsovereenkomst voor 37 uur per week. Op 7 mei 2015 heeft werkgever appellant geschorst voor de duur van vier weken wegens grensoverschrijdende gedragingen richting verschillende leerlingen, hetgeen bij brief van 8 mei 2015 schriftelijk is bevestigd. Op 11 mei 2015 heeft werkgever mondeling kenbaar gemaakt de arbeidsovereenkomst te willen ontbinden. Dit is bij brief 19 mei 2015 schriftelijk bevestigd, waarbij de schorsing is verlengd tot het moment van ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

1.2.

Op 27 mei 2015 heeft werkgever de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van een dringende reden en subsidiair op grond van verandering in de omstandigheden. Op 29 juni 2015 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per1 juli 2015 ontbonden, zonder toekenning van een vergoeding aan appellant. De ontbinding is uitgesproken op grond van een verandering in omstandigheden en niet op grond van een dringende reden, nu de omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter geen dringende reden opleveren. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat weliswaar enig fysiek contact tussen appellant en een leerlinge heeft plaatsgevonden (knuffel), maar niet gebleken is dat sprake is geweest van ernstig(er) fysiek grensoverschrijdend gedrag, terwijl een ontbinding wegens een dringende reden volgens de kantonrechter in “beginsel voor dergelijke gevallen moet worden gereserveerd”.

1.3.

Appellant heeft op 30 juni 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.

1.4.

Bij besluit van 2 juli 2015 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 juli 2015 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Hiertegen heeft werkgever bezwaar gemaakt.

1.5.

Bij beslissing op bezwaar van 22 februari 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar van werkgever gegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellant per 1 juli 2015 verwijtbaar werkloos is geworden op grond van een dringende reden. Met ingang van 1 april 2016 wordt de WW-uitkering daarom blijvend geheel geweigerd.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft voorop gesteld dat het Uwv zelfstandig moet beoordelen of sprake is van een dringende reden voor ontslag. De beschikking van de kantonrechter speelt daarbij wel een rol, maar geen doorslaggevende. Het staat het Uwv vrij om tot een andere weging van dezelfde feiten en omstandigheden te komen en daarmee tot een andersluidende conclusie dan die van de kantonrechter. Volgens de voorzieningenrechter heeft het Uwv in dit geval uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd waarom, in afwijking van de kantonrechter, tot de conclusie is gekomen dat wel sprake is van een dringende reden voor het ontslag. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant zijn uit de Gedragscode voortvloeiende verplichtingen grovelijk heeft veronachtzaamd en dat zijn gedragingen een dringende reden zijn voor ontslag. De grens voor het aannemen van een dringende reden ligt volgens de voorzieningenrechter, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, niet bij ernstig(er) fysiek grensoverschrijdend gedrag. Ook gedragingen van minder ernstige fysieke aard en ongepast email- en WhatsAppcontact kunnen leiden tot het aannemen van een dringende reden. In dit geval bestond het lichamelijke contact uit een innige knuffel en was de aard en inhoud van de WhatsApp-contacten aan te merken als seksueel en intimiderend. Ook in het emailcontact heeft appellant niet die afstand en professionaliteit bewaakt die van een docent mag worden verwacht in zijn contact met een leerlinge. Daarbij komt dat appellant in 2006 voor dergelijke gedragingen ook al een officiële berisping heeft gehad en in 2014 nog eens uitvoerig door een collega is gewaarschuwd dat dergelijk gedrag niet toelaatbaar is. Het feit dat appellant niet direct op staande voet is ontslagen doet hier niets aan af, waarbij de voorzieningenrechter heeft overwogen dat niet onbegrijpelijk is dat de werkgever hiervoor niet heeft gekozen, omdat het onderzoek enige tijd in beslag had genomen, waardoor de vrees bestond dat een ontslag op staande voet niet aan het onverwijldheidscriterium zou voldoen.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat geen sprake is van een dringende reden in objectieve zin. Hiertoe heeft appellant verwezen naar de beschikking van de kantonrechter, waarbij ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden op grond van een verandering in omstandigheden en niet op grond van een dringende reden. Voorts heeft appellant aangevoerd dat evenmin sprake is van een dringende reden in subjectieve zin, aangezien werkgever bij de beëindiging van het dienstverband van appellant niet voortvarend heeft gehandeld.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

3.3.

Werkgever heeft in de zienswijze aangevoerd dat wel sprake is van een dringende reden, zowel in objectieve als subjectieve zin.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Als de werknemer de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, brengt het Uwv op grond van artikel 27, eerste lid, eerste zin van de WW een bedrag blijvend op de uitkering in mindering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. De wijze waarop dit bedrag wordt berekend is neergelegd in artikel 27, elfde lid, van de WW.

4.2.

Tussen partijen zijn de feiten en omstandigheden zoals omschreven onder rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.4 van de aangevallen uitspraak niet in geschil. In geschil is de waardering van deze feiten en omstandigheden en de vraag of in objectieve en subjectieve zin sprake is van een dringende reden voor ontslag in de zin van artikel 7:678 van het BW.

4.3.

De vraag of sprake is van een dringende reden in objectieve zin wordt bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft onder 8.1 met juistheid overwogen dat het Uwv zelfstandig dient te beoordelen of sprake is van een dringende reden, waarbij de beschikking van de kantonrechter weliswaar betekenis heeft, maar het Uwv niet bindt. Anders dan appellant heeft betoogd, is voor het aannemen van verwijtbare werkloosheid niet vereist dat de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk is geëindigd door een ontslag op staande voet of een ontbinding wegens een dringende reden. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat niet de ontslagroute die de werkgever heeft gekozen, maar de ontslagreden bepalend is voor de vraag of sprake is van verwijtbare werkloosheid. De overwegingen van de rechtbank onder 8.2 dat de gedragingen van appellant grensoverschrijdend zijn en een dringende reden voor ontslag zijn, worden volledig onderschreven.

4.4.

De vraag of sprake is van een dringende reden in subjectieve zin wordt eveneens bevestigend beantwoord. Op 1 mei 2015 heeft werkgever de melding bereikt dat appellant grensoverschrijdend(e) contact(en) met een leerlinge heeft gehad. Nadat werkgever hierover gesprekken met andere docenten, leidinggevenden en de ouders van de leerlinge heeft gevoerd, heeft werkgever op 7 mei 2015 een gesprek met appellant gehad waarbij een mondelinge schorsing heeft plaatsgevonden. Deze schorsing is op 8 mei 2015 schriftelijk bevestigd. Op 11 mei 2015 heeft een gesprek tussen appellant en het bestuur van werkgever plaatsgevonden, waarbij is meegedeeld dat tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt overgegaan, hetgeen op 19 mei 2015 schriftelijk is bevestigd. Vervolgens is op 27 mei 2015 een verzoekschrift tot ontbinding ingediend door werkgever, waarna de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter op 29 juni 2015 met ingang van 1 juli 2015 is ontbonden. Ter zitting heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat uit de periode van 11 mei 2015, de dag waarop het gesprek tussen appellant en het bestuur heeft plaatsgehad, tot 27 mei 2015, de dag waarop het ontbindingsverzoek door de werkgever is ingediend, derhalve 16 dagen, volgt dat de werkgever niet met voortvarendheid een einde heeft willen maken aan de arbeidsovereenkomst met appellant. Appellant wordt hierin niet gevolgd. Ook indien wordt uitgegaan van 7 mei 2015, de datum waarop de werkgever op de hoogte werd gesteld van de grensoverschrijdende gedraging(en) van appellant, blijkt uit het handelen van werkgever en het tijdsverloop dat werkgever er duidelijk blijk van heeft gegeven dat er alles aan gelegen was om de arbeidsovereenkomst van appellant op zo kort mogelijke termijn te beëindigen. Daarbij heeft werkgever steeds duidelijk laten blijken de situatie zeer ernstig te nemen, onder meer blijkend uit de schorsing van appellant vanaf 7 mei 2015. Het onderzoek heeft begrijpelijk enige tijd gekocht. Gezien de gehele gang van zaken is sprake van voortvarend optreden van werkgever en lag aan de werkloosheid derhalve ook subjectief een dringende reden ten grondslag.

4.5.

Uit 4.3 en 4.4 volgt dat aan het ontslag zowel in objectieve als in subjectieve zin een dringende reden ten grondslag lag. Niet is gebleken van persoonlijke omstandigheden van appellant die meebrengen dat van een dringende reden geen sprake was. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Niet kan worden gezegd dat appellant het niet nakomen van de verplichting om werkloosheid te voorkomen niet in overwegende mate kan worden verweten.

5. Gezien het vorenstaande houdt het bestreden besluit in rechte stand. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskosten in de veroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en A.I. van der Kris en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) M.S.E.S. Umans

AB