Centrale Raad van Beroep, 12-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1470, 15/6392 WLZ
Centrale Raad van Beroep, 12-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1470, 15/6392 WLZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 12 april 2017
- Datum publicatie
- 19 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2017:1470
- Zaaknummer
- 15/6392 WLZ
Inhoudsindicatie
De brief ... bevat enkel mededelingen van informatieve aard. Het Zorgkantoor had het bezwaar van appellant tegen de brief ... niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Uitspraak
15/6392 WLZ
Datum uitspraak: 12 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 augustus 2015, 15/772 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
VGZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2017. Appellant is verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.L.P. van Unnik.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant ondervindt beperkingen als gevolg van een psychiatrische aandoening. In verband hiermee is hij op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) door Centrum Indicatiestelling Zorg bij besluit van
3 oktober 2012 geïndiceerd voor de functie begeleiding groep voor vier dagdelen per week en voor de functie begeleiding individueel voor vier tot zeven uur per week. Op basis van deze indicatie ontving appellant tot 1 januari 2015 een persoonsgebonden budget (pgb) van het Zorgkantoor.
Bij brief van 14 december 2014 heeft het Zorgkantoor appellant bericht dat op 1 januari 2015 de AWBZ niet meer bestaat, dat appellant voortaan zijn pgb niet meer krijgt van het Zorgkantoor maar van de gemeente, dat het Zorgkantoor de gegevens van appellant heeft doorgestuurd naar de gemeente en dat appellant waarschijnlijk van de gemeente of de Sociale verzekeringsbank inmiddels meer informatie heeft ontvangen.
Bij besluit van 30 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het tegen de brief van 14 december 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Zorgkantoor op goede gronden geconcludeerd dat appellant vanaf
1 januari 2015 geen pgb meer van het Zorgkantoor kan krijgen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant wil dat zijn pgb onder de Wet langdurige zorg door het Zorgkantoor wordt voortgezet en niet onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 door de gemeente.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De brief van 14 december 2014 bevat enkel mededelingen van informatieve aard. Aan appellant wordt voorlichting gegeven over de inhoud van gewijzigde wetgeving. Deze mededelingen zijn niet gericht op enig rechtsgevolg. Er wordt met deze brief geen wijziging gebracht in de rechten, plichten of aanspraken van appellant. Dat het pgb van appellant vanaf 1 januari 2015 niet langer door het Zorgkantoor wordt voortgezet vloeit rechtstreeks voort uit de wet en niet uit de brief van 14 december 2014. Dit betekent dat de brief van 14 december 2014 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu ingevolge artikel 8:1 in verbinding met artikel 7:1 van de Awb alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit in de zin van de Awb, had het Zorgkantoor het bezwaar van appellant tegen de brief van 14 december 2014 niet-ontvankelijk moeten verklaren.
De rechtbank heeft hetgeen onder 4.1 is overwogen niet onderkend. De Raad zal daarom, met vernietiging van de aangevallen uitspraak en doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
5. Er is niet gebleken van voor in aanmerking komende proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 30 januari 2015;
- -
-
verklaart het bezwaar tegen de brief van 14 december 2014 niet-ontvankelijk;
- -
-
bepaalt dat het Zorgkantoor het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J. Brand en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) B. Dogan
IvR