Home

Centrale Raad van Beroep, 22-11-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4608, 16/2187 PW

Centrale Raad van Beroep, 22-11-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4608, 16/2187 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 november 2016
Datum publicatie
6 december 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:4608
Zaaknummer
16/2187 PW

Inhoudsindicatie

Intrekken na opschorten. Verwijtbaar niet ingeleverde polis blad zorgverzekering en niet verschijnen gesprek.

Uitspraak

16/2187 PW

Datum uitspraak: 22 november 2016

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van

25 februari 2016, 15/2080 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.J.M. van Denderen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Denderen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R.C.M. Noordink en M. Roemers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving vanaf 15 september 2013 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.

1.2.

Appellant is uitgenodigd voor een gesprek bij de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Hengelo op 22 april 2015 en 29 april 2015. Appellant heeft deze gesprekken afgezegd in verband met ziekte. Vervolgens heeft het college appellant bij brief van 7 mei 2015 uitgenodigd voor een gesprek op 19 mei 2015. Hierbij heeft het college appellant onder meer verzocht om sollicitatiegegevens, medische gegevens, bankafschriften, een polisblad van de zorgverzekering met betrekking tot 2015 en een betalingsbewijs van de zorgpremie mee te nemen. Appellant is op 19 mei 2015 zonder bericht van verhindering niet verschenen.

1.3.

Bij besluit van 19 mei 2015 (opschortingsbesluit) heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW de bijstand met ingang van die datum opgeschort, omdat appellant niet op de afspraak van 19 mei 2015 is gekomen en niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt. Appellant heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen dit besluit. Het college heeft in het opschortingsbesluit nogmaals gegevens bij appellant opgevraagd en appellant uitgenodigd voor een gesprek op 21 mei 2015.

1.4.

Appellant heeft de afspraak van 21 mei 2015 afgezegd in verband met ziekte. Bij brief van 11 juni 2015 heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 16 juni 2015, waarbij het college onder meer heeft verzocht om sollicitatiegegevens, medische gegevens, een polisblad van de zorgverzekering met betrekking tot 2015 en een betalingsbewijs van de zorgpremie mee te nemen. Appellant is op 16 juni 2015 zonder bericht van verhindering niet verschenen.

1.5.

Bij besluit van 16 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 augustus 2015 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 19 mei 2015 beëindigd (lees: ingetrokken) met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW, omdat appellant het in 1.3 genoemde verzuim niet heeft hersteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 19 mei 2015 op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in rechte stand kan houden. De beroepsgrond dat appellant de in 1.2 vermelde brief van 7 mei 2015, waarbij voorafgaand aan de opschorting van het recht op bijstand gegevens zijn opgevraagd, niet heeft ontvangen zodat hij niet op de hoogte was van de gevraagde gegevens en de opschorting daardoor onrechtmatig was, kan hem daarom niet baten.

4.2.

Artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

4.3.

Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van

artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.

4.4.

Weliswaar is in het opschortingsbesluit voor de gevraagde gegevens verwezen naar de gegevens als vermeld in de brief van 7 mei 2015 en is niet nogmaals vermeld welke gegevens appellant over moest leggen, maar in de brief van 11 juni 2015 zijn deze gegevens nogmaals vermeld, zodat appellant door de brief van 11 juni 2015 in ieder geval van de gevraagde gegevens op de hoogte was.

4.5.

Appellant heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde hersteltermijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens te verstrekken. Appellant heeft aangevoerd dat hem hiervan geen verwijt kan worden gemaakt omdat de gevraagde gegevens zien op een onderzoek naar het verloop van een re-integratietraject en dus niet relevant zijn voor de vaststelling van zijn recht op bijstand. De bijstand is daarom ten onrechte ingetrokken. Deze beroepsgrond treft geen doel waar het gaat om het gedane verzoek om een polisblad van de zorgverzekering met betrekking tot 2015 en een betalingsbewijs van de zorgpremie. Ter zitting van de Raad heeft het college meegedeeld dat gebleken was dat de ouders van appellant een zorgverzekering ten behoeve van appellant hebben afgesloten en zijn zorgpremie voldoen. Appellant heeft dit bevestigd. Hierdoor is sprake van gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. De omstandigheid dat naast het polisblad en het betalingsbewijs van de zorgpremie ook gegevens zijn opgevraagd die zien op het re-integratietraject, betekent niet dat geen sprake was van onderzoek naar het recht op bijstand.

4.6.

Appellant heeft voorts aangevoerd dat hem van het niet verschijnen op de gesprekken, waaronder het gesprek op 16 juni 2015, geen verwijt kan worden gemaakt omdat hij vanwege zijn medische omstandigheden niet in staat was op de gesprekken te komen. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een verklaring van 29 juli 2015 van zijn huisarts, die tevens zijn vader is, overgelegd. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Daartoe is van belang dat het college de intrekking niet alleen heeft gebaseerd op het niet verschijnen op het gesprek van 16 juni 2016, maar tevens op het niet verstrekken van de gevraagde gegevens. Appellant heeft niet gesteld dat hij niet in staat was, eventueel met behulp van derden, het polisblad van de zorgverzekering met betrekking tot 2015 en een betalingsbewijs van de zorgpremie op andere wijze aan het college te verstrekken. Van het niet verstrekken van deze gegevens kan hem dan ook een verwijt worden gemaakt.

4.7.

Hiermee is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW is voldaan. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 19 mei 2015 in te trekken. Wat appellant heeft aangevoerd, levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.

4.8.

Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2016.

(getekend) J.T.H. Zimmerman

(getekend) L.V. van Donk