Centrale Raad van Beroep, 12-07-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2657, 15-5913 WWB
Centrale Raad van Beroep, 12-07-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2657, 15-5913 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 12 juli 2016
- Datum publicatie
- 18 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2016:2657
- Zaaknummer
- 15-5913 WWB
Inhoudsindicatie
Afstemmen van de bijstand. Geen vaste lasten. Zeer bijzondere situatie.
Uitspraak
15/5913 WWB
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 juli 2015, 14/7726 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.E. Hoogenraad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016. Voor appellant is
mr. P. Hoogenraad, kantoorgenoot van mr. Hoogenraad, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J. van Es-Bel en mr. S. Yavuzyigitoglu.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%.
Naar aanleiding van de melding van appellant dat hij zijn huurwoning heeft verlaten en sinds 11 februari 2014 op wisselende locaties in de gemeente Hellevoetsluis in een tent overnacht, heeft het college bij besluit van 26 mei 2014 op individuele gronden voor appellant met ingang van 11 februari 2014 een afwijkende norm gehanteerd. Het college heeft de bijstand van appellant afwijkend vastgesteld door de norm voor een alleenstaande te verminderen met de kosten van maatschappelijke opvang, zijnde een bedrag van € 319,27. Tevens heeft het college bepaald dat appellant met ingang van 11 februari 2014 gelet op het ontbreken van woonkosten niet meer in aanmerking komt voor een toeslag.
Bij besluit van 15 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 mei 2014 gegrond verklaard en dit besluit herzien in die zin dat de bijstand van appellant met ingang van 11 februari 2014 lager wordt vastgesteld door op de norm voor een alleenstaande een bedrag van € 125,- in mindering te brengen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen gebruik maakt van de maatschappelijke opvang, maar wel minder vaste lasten heeft dan iemand met een woning. Naast het ontbreken van huur- of hypotheeklasten, hetgeen gecompenseerd wordt doordat appellant niet in aanmerking komt voor een toeslag, heeft appellant geen water-, energie- en stookkosten. Het college heeft daarin aanleiding gezien de bijstand van appellant lager vast te stellen. Voor de berekening van deze kosten heeft het college gebruik gemaakt van de gegevens van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud), waarbij is uitgegaan van het gemiddelde van alle woningtypen.
2. Bij de aangevallen uitspaak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De hier te beoordelen periode loopt van 11 februari 2014 tot en met 26 mei 2014.
Artikel 18, eerste lid, van de WWB bepaalt dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Ingevolge artikel 27 van de WWB kan het college de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21, of de toeslag bedoeld in artikel 25, lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de WWB bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening vast voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Verhoging of verlaging van de norm of afwijkende vaststelling van de toeslag vindt ingevolge artikel 30, vierde lid, van de WWB plaats onverminderd artikel 18, eerste lid, van de WWB. De in artikel 30 bedoelde verordening is de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 - II gemeente Hellevoetsluis (hierna: Verordening).
Vaststaat dat de Verordening niet voorziet in de situatie van appellant, die op wisselende locaties in een tent overnacht en overdag bij zijn ouders of bij andere bekenden in Hellevoetsluis verblijft. Anders dan appellant heeft betoogd, heeft het college, zoals de gemachtigde van het college desgevraagd ter zitting heeft verklaard, de verlaging van de norm dan ook niet gebaseerd op de Verordening, maar de bijstand van appellant met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de WWB afgestemd op zijn individuele situatie. Het college heeft hiertoe, gelet op artikel 30, vierde lid van de WWB, ook los van het bepaalde in de Verordening op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB de verplichting. Dat het college in het bestreden besluit tevens artikel 27 van de WWB noemt als wettelijke grondslag van de verlaging, maakt niet dat het college door het noemen van dit artikel niet bevoegd was de bijstand van appellant met toepassing van het eveneens in het bestreden besluit genoemde artikel 18 van de WWB individueel af te stemmen. Daarbij geldt wel dat voor een verhoging of verlaging van de norm of afwijkende vaststelling van de toeslag op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 11 september 2012, ECLI:NL:2012:LJN BX8450) slechts plaats is in zeer bijzondere omstandigheden.
Het college heeft de omstandigheid dat appellant op wisselende locaties in Hellevoetsluis in een tent overnacht en overdag vaak bij zijn ouders of bij andere bekenden verblijft, terecht als een zeer bijzondere situatie aangemerkt. Appellant hoefde als gevolg hiervan immers bepaalde kosten, die behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, niet te maken. Niet in geschil is dat appellant in de te beoordelen periode geen vaste lasten voor water- en energiegebruik en voor stoken had. Doordat appellant deze kosten niet behoefde te voldoen uit de bijstandsnorm leverde dit hem een substantiële besparing op, zodat zijn bijstandbehoevendheid in de te beoordelen periode per saldo werd verminderd.
Het college heeft een bedrag van € 125,- per maand op de bijstand in mindering gebracht. Dit bedrag is opgebouwd uit de door het Nibud voor alle woningtypen gehanteerde gemiddelde stookkosten tot een bedrag van € 96,- en de voor een eenpersoonshuishouden gehanteerde gemiddelde energiekosten en kosten voor waterverbruik tot een bedrag van
€ 30,-. De gemachtigde van het college heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat voor de stookkosten is uitgegaan van het gemiddelde van alle woningtypen, omdat in de gemeente Hellevoetsluis het woningaanbod van sociale huurwoningen ook bestaat uit alle woningtypen. Mede gelet op de door de gemachtigde van het college ter zitting gegeven toelichting heeft het college op juiste wijze aansluiting gezocht bij de door het Nibud gehanteerde gemiddelde bedragen voor de vaste lasten van water- en energiegebruik en voor stoken.
Appellant heeft verder nog aangevoerd dat hij weliswaar geen vaste lasten heeft voor water- en energiegebruik en voor stoken, maar wel andere met deze lasten vergelijkbare kosten heeft, zoals de kosten van batterijen. Nu appellant de aard en de omvang van deze kosten niet nader heeft geconcretiseerd en evenmin met verifieerbare stukken heeft onderbouwd, heeft het college hierin geen aanleiding hoeven zien daarmee bij de verlaging van de bijstand van appellant rekening te houden. Daarbij komt dat appellant in bezwaar tevens heeft verklaard gebruik te maken van de voorzieningen in de woning van zijn ouders. Dit betekent dat het college de verlaging van de bijstand met een maandelijks bedrag van € 125,- op juiste wijze op de individuele omstandigheden, mogelijkheden en middelen van appellant heeft afgestemd.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter en G.M.G. Hink en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) A.M.C. de Vries