Home

Centrale Raad van Beroep, 02-06-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2036, 15/410 WUBO

Centrale Raad van Beroep, 02-06-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2036, 15/410 WUBO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 juni 2016
Datum publicatie
6 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:2036
Zaaknummer
15/410 WUBO

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om een WUBO-uitkering toe te kennen. Geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder op grond van de adviezen van zijn geneeskundig adviseurs heeft ingenomen. Uit het geheel van de beschikbare medische gegevens moet worden geconcludeerd dat geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld.

Uitspraak

15/410 WUBO

Datum uitspraak: 2 juni 2016

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak in het geding tussen

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [A], beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 december 2014, kenmerk BZ01711057 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940‑1945 (Wubo).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2016. Namens appellant is

mr. Wetzel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door

A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant, geboren in 1945 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in mei 2012 een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering.

1.2.

Bij besluit van 27 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 december 2014 (bestreden besluit), is deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld, maar dat geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld.

2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.

2.1.

Verweerder heeft zijn standpunt in eerste instantie gebaseerd op het door de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts, uitgebracht advies, dat tot stand is gekomen na een door deze arts bij appellant verricht medisch onderzoek. Bij zijn advisering heeft Roelofs ook de verkregen informatie van de huisarts betrokken. Roelofs concludeert dat de hartritmestoornissen, gal- en nierstenen en hypertensie/hyperecolesterolemie niet kunnen worden toegeschreven aan oorlogsgeweld. Verder zijn er geen psychische klachten op het niveau van een stoornis.

2.2.

In de bezwaarfase heeft appellant gesteld last te hebben van apneu en naar voren gebracht dat zijn cardioloog, F. Gielen, vermoedt dat de hartritmestoornissen zouden kunnen worden veroorzaakt door een gebeurtenis in het verleden. Tevens heeft appellant een rapport overgelegd van F. Mesotten, psychiater. Verweerder heeft het bezwaar van appellant voor advies voorgelegd aan geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, arts. Zij ziet geen reden om op het primair ingenomen standpunt terug te komen. Zij overweegt dat de cardioloog niet is benaderd omdat er informatie van de huisarts aanwezig is en de diagnose wat betreft de hartklachten duidelijk is, namelijk extrasystolen bij hyperlipidemie en hypertensie. Het is bekend dat spanningen in het algemeen kunnen leiden tot hartkloppingen, naast allerlei andere uitlokkende momenten. Meestal is er geen duidelijke onderliggende oorzaak, al kan het voorkomen bij een hartaandoening. Gezien de aanwezige informatie is er bij appellant echter geen hartaandoening aanwezig. Verder was de anamnese niet verdacht voor een paniekstoornis, waarbij hartkloppingen kunnen voorkomen. In het geval de psychische klachten een uitlokkend (dus niet oorzakelijk) verband hebben met de hartkloppingen, dan zijn er evenmin beperkingen door de hartkloppingen. Met betrekking tot de door appellant gestelde apneu voert Ohlenschlager aan dat apneu onder vele omstandigheden kan voorkomen en dat deze niet psychogeen van aard is. De mogelijke verklaringen voor apneu zijn niet in verband te brengen met oorlogsomstandigheden. Ten slotte zegt zij in haar aanvullend medisch advies dat Mesotten enkele symptomen van een posttraumatische stressstoornis vaststelt, maar dat de aanwezige milde psychische klachten, gezien de bevindingen van Mesotten en Roelofs, niet tot enige beperking leiden.

2.4.

De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze advisering deugdelijk voorbereid en voldoende gemotiveerd. In de beschikbare medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder op grond van de adviezen van zijn geneeskundig adviseurs heeft ingenomen. Appellant heeft in beroep nog een brief overgelegd van psycholoog R.F.M. Bouter van Stichting Centrum ’45. Deze concludeert dat de klachten van appellant voldoen aan de diagnose van een angststoornis NAO. Verweerder heeft deze brief voorgelegd voor advies aan geneeskundig adviseur G.L.G. Kho, arts. Hij stelt vast dat de bevindingen van Bouter in grote lijnen overeenkomen met de bevindingen van psychiater Mesotten en dat ook nu nog steeds niet kan worden gesproken van invaliderend letsel, omdat de klachten van appellant zeer mild zijn en niet leiden tot enige beperking in het functioneren. Uit het geheel van de beschikbare medische gegevens moet daarom worden geconcludeerd dat geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld.

2.5.

Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2016.

(getekend) A. Beuker-Tilstra

De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD