Home

Centrale Raad van Beroep, 03-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1656, 15/1559 WWB

Centrale Raad van Beroep, 03-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1656, 15/1559 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 mei 2016
Datum publicatie
9 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:1656
Zaaknummer
15/1559 WWB

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft ten onrechte ongemotiveerd afgeweken. Gericht punt proceskosten.

Uitspraak

15/1559 WWB

Datum uitspraak: 3 mei 2016

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van

16 januari 2015, 14/424 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft R.V. Tjon hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft desgevraagd een nadere reactie ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016. Namens appellant is verschenen Tjon. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.W. Meijer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving vanaf 4 juni 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 september 2012 opgeschort. Bij besluit van 8 november 2012 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2012 ingetrokken. Bij besluit van

11 januari 2013 heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 18 oktober en

8 november 2012 ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van 15 november 2013 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 januari 2013 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de besluiten van 18 oktober en 8 november 2012 herroepen.

1.2.

Op 15 december 2013 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van de betaling van bijstand.

1.3.

Bij besluit van 23 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar

niet-ontvankelijk verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het college veroordeeld in de kosten van appellant van beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 367,50, omdat appellant gelet op artikel 79 van de WWB tegen het nalaten van het college om uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 15 november 2013 bezwaar heeft kunnen instellen. Bij de vaststelling van de hoogte van de proceskostenveroordeling heeft de rechtbank aanleiding gezien wegingsfactor 0,25 toe te passen.

3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het hoger beroep is, zo is ter zitting gebleken, uitsluitend nog gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde wegingsfactor. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank het gewicht van de zaak ten onrechte als zeer licht (wegingsfactor 0,25) heeft aangemerkt en die beslissing bovendien niet heeft gemotiveerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.2.

Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb wordt het bedrag van de kosten, zoals bedoeld in

artikel 1, onder a, van het Bpb, bij de uitspraak vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.

4.3.

Het Bpb kent een forfaitair systeem, waarbij in beginsel de wegingsfactor “gemiddeld” moet worden toegepast. De rechtbank heeft bij de toekenning van de (proces)kosten voor de drie in aanmerking te nemen proceshandelingen het gewicht van de zaak als zeer licht (wegingsfactor 0,25) bestempeld. Dit oordeel heeft de rechtbank evenwel niet gemotiveerd. Anders dan de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding om in dit geval een ander gewicht dan gemiddeld (wegingsfactor 1) te hanteren. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad bij de hierna vast te stellen hoogte van de (proces)kostenveroordeling de wegingsfactor 1 toepassen. Hierbij zal rekening worden gehouden met de wijziging van het Bpb per 1 januari 2016 als gevolg waarvan de waarde per punt thans € 496,- bedraagt.

5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de (proces)kosten van betrokkene voor verleende rechtsbijstand. De kosten worden begroot op € 496,- in bezwaar (een punt voor het indienen van het bezwaarschrift), € 992,- in beroep (twee punten voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en € 992,- in hoger beroep (twee punten voor het indienen van het hoger beroepschrift en het verschijnen ter zitting). Bij de betaling kan het college rekening houden met hetgeen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak feitelijk al is betaald.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.480,-;

- bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,-

vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2016.

(getekend) Y.J. Klik

(getekend) R.G. van den Berg