Home

Centrale Raad van Beroep, 04-03-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:627, 14-918 WW

Centrale Raad van Beroep, 04-03-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:627, 14-918 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 maart 2015
Datum publicatie
10 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:627
Zaaknummer
14-918 WW
Relevante informatie
Werkloosheidswet [Tekst geldig vanaf 02-08-2022], Werkloosheidswet [Tekst geldig vanaf 02-08-2022] art. 77a

Inhoudsindicatie

1) Weigering toestemming om gebruik te mogen maken van de zogenoemde startersregeling op grond van artikel 77a van de WW omdat appellante reeds activiteiten als ondernemer heeft verricht voordat het Uwv de plannen heeft beoordeeld. 2) Intrekking WW-uitkering. De gronden zijn gericht op een beroep waarover de rechtbank (nog) geen uitspraak heeft gedaan. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

Uitspraak

14/918 WW

Datum uitspraak: 4 maart 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van

28 januari 2014, 13/836 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft P.J. Reeser hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Namens appellante is

mr. J.M. Krommendijk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante was in het genot van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellante had de wens om een schoonmaakbedrijf te starten en heeft om die reden op

17 januari 2013 een informatiebijeenkomst voor zelfstandigen bezocht en een gesprek gehad met een werkcoach van het Uwv. Op verzoek van appellante heeft het Uwv haar bij besluit van 17 januari 2013 toestemming verleend om met behoud van uitkering in de periode van

17 januari 2013 tot en met 1 maart 2013 onderzoek te doen naar het starten van een eigen bedrijf. Appellante is er daarbij op gewezen dat zij tijdens die onderzoeksperiode alleen onderzoeksactiviteiten mag verrichten en dat de onderzoeksperiode niet mag worden gebruikt om echt te starten met een bedrijf. Appellante heeft, in overleg met een werkcoach van het Uwv, een ondernemingsplan opgesteld.

1.2.

Appellante heeft op 24 januari 2013 een gesprek gehad met een werkcoach van het Uwv. In dat gesprek is gebleken dat appellante twee opdrachtgevers had en dat een website was ontwikkeld waarin haar diensten werden aangeboden en dat die website reeds online was.

1.3.

Appellante heeft het Uwv verzocht om gebruik te mogen maken van de zogenoemde startersregeling op grond van artikel 77a van de WW. Bij besluit van 5 februari 2013 heeft het Uwv appellante die toestemming geweigerd, omdat appellante reeds activiteiten als ondernemer heeft verricht voordat het Uwv de plannen heeft beoordeeld. Tevens is aangekondigd dat de WW-uitkering zal worden beëindigd met het aantal uren dat appellante als zelfstandige werkt.

1.4.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 februari 2013. Bij beslissing op bezwaar van 25 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard en het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.

2.1.

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hangende het beroep heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante ingetrokken met ingang van 11 februari 2011, omdat het recht op WW-uitkering niet vastgesteld kon worden. Een daartegen gericht bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 25 juli 2013 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

2.2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellante met het binnenhalen van twee opdrachtgevers en het via een website aanbieden van diensten, acquisitiewerkzaamheden heeft verricht en dus werkzaamheden als zelfstandige. Nu deze werkzaamheden een aanvang hebben genomen voordat het Uwv appellante toestemming had verleend voor een startersperiode heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank de startersperiode kunnen weigeren. Dat appellante het Uwv over haar activiteiten heeft ingelicht, kan niet leiden tot een ander oordeel.

3. In hoger beroep heeft appellante de door haar in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Die gronden komen er op neer dat appellante nog niet was gestart als zelfstandige, maar dat de activiteiten die het Uwv als zodanig aanmerkt waren gericht op de oriëntatie op haar mogelijkheden. Appellante heeft in hoger beroep voorts gronden aangevoerd tegen de intrekking van de WW per 11 februari 2011.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 8:104, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid.

4.2.

De rechtbank heeft bij brief van 6 september 2013 aan partijen bericht dat over het besluit van 25 juli 2013 een beslissing zou worden gegeven ter zitting of in een uitspraak. Blijkbaar heeft de rechtbank die aanzegging niet onderkend, zodat een beslissing achterwege is gebleven. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd die betrekking hebben op de intrekking van de WW-uitkering, zijn daarom gericht op een beroep waarover de rechtbank (nog) geen uitspraak heeft gedaan. Een terugwijzing - zoals door appellante bepleit - is niet aan de orde, omdat het beroep nu nog steeds in behandeling is bij de rechtbank. Het hoger beroep zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.3.

Ingevolge artikel 77a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW kan het Uwv een werknemer toestemming verlenen om gedurende 26 kalenderweken werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of de zelfstandige uitoefening van een beroep te verrichten, indien de werkzaamheden nog geen aanvang hebben genomen.

4.4.

Appellante heeft betoogd dat zij geen werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht en dat haar activiteiten moeten worden beschouwd als oriëntatie op haar mogelijkheden, maar daarvoor bieden de voorhanden zijnde gegevens geen steun. Appellante heeft acquisitie verricht en in dat verband toezeggingen ontvangen voor mogelijk door haar te verrichten werkzaamheden en daaraan verbonden inkomsten, zij heeft een website geplaatst waarmee actief naar klanten werd gezocht en waarop wordt vermeld dat reeds werkzaamheden zijn verricht, en zij heeft zich in laten schrijven in het register van de Kamer van Koophandel.

4.5.

De informatie die door het Uwv in het kader van de oriëntatieperiode is verstrekt, benadrukt uitdrukkelijk dat de onderzoeksperiode niet gebruikt mag worden om echt te starten met een bedrijf. Voorts moet het, op grond van het gesprek van appellante met haar werkcoach op 17 januari 2013, appellante duidelijk zijn geweest dat zij tijdens de onderzoeksperiode van 17 januari 2013 tot en met 1 maart 2013 uitsluitend onderzoeksactiviteiten mocht verrichten. Het Uwv heeft de gevraagde toestemming geweigerd.

4.6.

Het hoger beroep slaagt in zoverre niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover dat betrekking heeft op de intrekking van de WW-uitkering met ingang van 11 februari 2011.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.C.W. Lange en

F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) H.J. Dekker