Home

Centrale Raad van Beroep, 22-12-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4719, 14/3756 BBZ

Centrale Raad van Beroep, 22-12-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4719, 14/3756 BBZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 december 2015
Datum publicatie
29 december 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:4719
Zaaknummer
14/3756 BBZ

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag Bbz 2004: geen levensvatbaar bedrijf.

Uitspraak

14//3756 BBZ

Datum uitspraak: 22 december 2015

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

22 mei 2014, 13/4865 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het Drechtstedenbestuur (bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R. Wouters, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wouters. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Berkhoudt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Op 12 september 2012 heeft appellante zich gemeld voor een aanvraag om bedrijfskrediet en bijstand voor levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellante heeft daarbij een ondernemingsplan overgelegd waaruit blijkt dat zij voornemens is een zelfstandige onderneming op te starten waarmee zij financiële hulpverlening wil gaan bieden aan zwakkeren in de samenleving in de regio Zuid-Holland.

1.2.

Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het bestuur FBA Adviesgroep (FBA) advies gevraagd over de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellante. FBA heeft op

19 november 2012 advies uitgebracht. FBA komt daarin tot de conclusie dat het bedrijf van appellante niet levensvatbaar is. De ondernemerscompetenties ondernemend en commercieel handelen en de marktpositie moeten als onvoldoende worden beoordeeld. Ook sluit het uurtarief van € 50,- niet aan bij de draagkracht van de beoogde doelgroep en volgt uit een exploitatieprognose dat na een periode van drie jaar geen volwaardig ondernemersinkomen aan het bedrijf kan worden onttrokken.

1.3.

Appellante heeft in reactie op het advies haar uurtarief naar beneden bijgesteld en op basis daarvan een aangepaste exploitatieprognose opgesteld. FBA heeft hierop bij brief van

15 december 2012 meegedeeld het advies te handhaven omdat appellante de begrote omzetten niet zal realiseren aangezien zij een fors klantenbestand zal moeten opbouwen en een concreet plan om klanten te werven ontbreekt.

1.4.

Bij besluit van 17 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 juni 2013 (bestreden besluit), heeft het bestuur, onder verwijzing naar het FBA-advies, de aanvraag van appellante afgewezen omdat het bedrijf niet levensvatbaar is.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Een levensvatbaar bedrijf is volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf en voor de voorziening in het bestaan. Dit betekent dat het inkomen toereikend moet zijn om alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan.

4.2.

.2. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 5 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2629) is een bijstandverlenend orgaan gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming over vragen betreffende de levensvatbaarheid van ondernemingen te baseren op verkregen adviezen van deskundige instanties als FBA. Het bestuur mag bij de besluitvorming daarom in beginsel uitgaan van het advies van FBA, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies of aan de inhoud daarvan.

4.3.1.

Appellante heeft aangevoerd dat het advies met betrekking tot haar concurrentiepositie feitelijke onjuistheden bevat, omdat Humanitas de enige instelling in de regio Zuid Holland is die administratieve hulp aanbiedt aan de door haar beoogde doelgroep en haar uurtarief is vergeleken met de stichting SBM die echter enkel werkzaam is in het arrondissement Breda.

4.3.2.

De beroepsgrond van appellante dat het advies feitelijke onjuistheden bevat slaagt niet. Appellante heeft ter zitting van de Raad ook erkend dat er naast Humanitas andere aanbieders zijn in de regio Zuid Holland die administratieve hulp aanbieden. Dat zij deze instellingen, zoals zij heeft betoogd, niet bij haar onderzoek heeft betrokken omdat deze ondergebracht zouden zijn in stichtingen en zij geen stichting wil oprichten, betekent, nog daargelaten dat zij deze stelling niet heeft onderbouwd, niet dat de vermelding in het FBA-advies dat er andere aanbieders in Zuid Holland zijn die vergelijkbare hulp verlenen, feitelijk onjuist is. Dit geldt eveneens voor de vergelijking in het advies met de stichting SBM. In het FBA-advies staat immers juist vermeld dat de stichting SBM in de regio West Brabant is gevestigd.

4.4.

In wat appellante heeft aangevoerd met betrekking tot het door haar gehanteerde uurtarief, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies of aan de juistheid van de inhoud ervan. Appellante heeft na het advies van 19 november 2012 haar uurtarief naar beneden bijgesteld en een aangepaste exploitatieprognose opgesteld. Hierop heeft FBA gemotiveerd gereageerd, zoals omschreven in 1.3 en het advies gehandhaafd. Appellante heeft geen objectieve gegevens, zoals een deskundig tegenadvies, overgelegd die haar standpunt dat sprake is van een levensvatbaar bedrijf ondersteunen. De stelling dat appellante niet de financiële middelen hiervoor heeft, kan haar niet baten. De bestuursrechter heeft op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, waaronder de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. Het is aan appellante om met betrekking tot de vraag of zij een contra-expertise laat verrichten in dat licht een afweging te maken (vergelijk de uitspraak van 16 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3031).

4.5.

Uit wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.

(getekend) G.M.G. Hink

De griffier is buiten staat te ondertekenen