Home

Centrale Raad van Beroep, 02-10-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3350, 14/4088 WIA

Centrale Raad van Beroep, 02-10-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3350, 14/4088 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 oktober 2015
Datum publicatie
6 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:3350
Zaaknummer
14/4088 WIA

Inhoudsindicatie

Weigering WIA-uitkering. Zorgvuldig medisch onderzoek. Beperkingen juist weergegeven in de FML. Geschiktheid voor zijn eigen werk is door de arbeidsdeskundige van het Uwv voldoende inzichtelijk gemaakt.

Uitspraak

14/4088 WIA

Datum uitspraak: 2 oktober 2015

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van

16 juni 2014, 14/243 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Wortel, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2015. Namens appellant is mr. Wortel verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant was van 13 oktober 2009 tot 13 oktober 2010 werkzaam als algemeen medewerker bij [naam werkgever] voor 36,32 uur per week. Vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft appellant zich op 21 juli 2011 ziek gemeld ten gevolge van schouder- en psychische klachten.

1.2.

Op grond van de resultaten van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 4 juni 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 18 juli 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Deze beslissing berust op het standpunt dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen geschikt is voor het verrichten van werkzaamheden, zowel in de maatgevende arbeid als in gangbare arbeid, waarvan passende functies zijn geduid. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

1.3.

Bij besluit van 4 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

2.1.

Met betrekking tot de medische grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat er, gelet op de stukken, geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de medische onderzoeken van de verzekeringsartsen van het Uwv. De stelling van appellant dat zijn klachten niet voldoende serieus zijn genomen, kan de rechtbank niet volgen.

2.2.

Evenmin zijn er aanknopingspunten dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is. De primaire arts heeft de bij appellant geconstateerde beperkingen ten aanzien van de belasting van de schouders en de psychische belastbaarheid opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De beperkingen zoals vermeld in de FML stemmen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep logisch overeen met de bevindingen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Appellant heeft in beroep geen medische stukken in het geding gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen. De rechtbank volgt het standpunt van het Uwv dat een urenbeperking vanwege verminderde beschikbaarheid niet aan de orde is, omdat de behandelingen die appellant ondergaat ook buiten werktijd kunnen plaatsvinden.

2.3.

Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank gewezen op de vaste rechtspraak van de Raad dat onder het eigen werk wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Dat is in dit geval het werk van algemeen medewerker zoals appellant dat gedurende 36,32 per week verrichtte bij Promo. Zoals blijkt uit het rapport van de arbeidsdeskundige heeft appellant dit werk geruime tijd naar krachten en bekwaamheden gedaan. Gelet hierop heeft het Uwv op goede gronden het werk bij [naam werkgever] als de maatgevende arbeid gekwalificeerd.

2.4.

De rechtbank heeft geen grond om het primaire standpunt van het Uwv, dat appellant geschikt kan worden geacht voor zijn eigen werk, voor onjuist te houden. De rechtbank heeft daarom de gronden die handelen over het subsidiaire standpunt buiten beschouwing gelaten.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen reden is te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de medische onderzoeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemeld dat het onduidelijk is of appellant adequate behandeling heeft gehad voor de psychische klachten, terwijl tevens wordt geconcludeerd dat herstel in de lijn der verwachting ligt. Dit is tegenstrijdig met elkaar. Appellant heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant geschikt is voor zijn eigen werk bij [naam werkgever], nu er onduidelijkheid bestaat over de werkzaamheden die appellant heeft moeten verrichten bij [naam werkgever]. Over die werkzaamheden worden in het dossier verschillende verklaringen aangetroffen.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant onzorgvuldig of onjuist te achten of dat de beperkingen niet goed zijn weergegeven in de FML. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd.

4.2.

Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek acht ook de Raad in navolging van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in verweer bij de rechtbank het niet onzorgvuldig dat de verzekeringsartsen het geplande intakegesprek bij GGZ niet hebben afgewacht, omdat er geen aanleiding was voor de aanname dat hieruit nieuwe gezichtspunten zouden voortvloeien voor de beoordeling van de medische situatie van appellant op de datum in geding. Het in hoger beroep bij brief van 4 augustus 2015 overgelegd schrijven van 15 mei 2015 van de behandelend GZ-psycholoog biedt geen aanknopingspunt voor een andersluidend oordeel.

4.3.

De Raad kan appellant voorts niet volgen in zijn standpunt dat er in de stukken onduidelijkheid bestaat over de inhoud van de door hem bij [naam werkgever] verrichte werkzaamheden. Door de arbeidsdeskundige is in het rapport van 3 juni 2013 na overleg met de werkgever beschreven waaruit die werkzaamheden bestonden. Uit de door appellant zelf ingevulde, zich onder de gedingstukken bevindende, vragenlijsten ziekte en re-integratie blijkt niet van andere dan de beschreven werkzaamheden. Ook de overige gedingstukken bieden geen aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van de beschrijving door de arbeidsdeskundige van de laatstelijk bij [naam werkgever] verrichte werkzaamheden. Appellant heeft nagelaten zijn stelling te onderbouwen met een eigen beschrijving van de werkzaamheden.

4.4.

Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant wordt met de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat appellant per 18 juli 2013 niet geschikt zou zijn voor zijn eigen werk bij [naam werkgever]. De passendheid van dit werk is door de arbeidsdeskundige van het Uwv voldoende inzichtelijk gemaakt.

4.5.

Gelet op 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2015.

(getekend) R.E. Bakker

(getekend) W. de Braal

RB