Home

Centrale Raad van Beroep, 06-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2648, 14-3468 AW

Centrale Raad van Beroep, 06-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2648, 14-3468 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
6 augustus 2015
Datum publicatie
7 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:2648
Zaaknummer
14-3468 AW

Inhoudsindicatie

Voorwaarden beroep op het vertrouwensbeginsel liggen vast in rechtspraak. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van het tot beslissen bevoegde orgaan geen sprake is.

Uitspraak

14/3468 AW

Datum uitspraak: 6 augustus 2015

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

9 mei 2014, 13/7672 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van bestuur van stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam (college van bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N. van Bremen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Namens het college van bestuur heeft mr. B. van Bon een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Bremen. Namens het college van bestuur is verschenen mr. Van Bon.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is sinds 1 september 1999 werkzaam als schoolassistent. Bij brief van

8 oktober 2012 heeft zij het college van bestuur verzocht om haar met terugwerkende kracht tot februari 2011 aan te stellen in de functie van leraarondersteuner, nu haar meermaals een aanstelling in deze functie is toegezegd.

1.2.

Bij besluit van 8 april 2013 heeft het college van bestuur dit verzoek afgewezen. Bij besluit van 18 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het college van bestuur het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel, wat er ook zij van eventuele toezeggingen door de schooldirectrice, niet kan slagen. Uitsluitend het college van bestuur is bevoegd om besluiten te nemen over het aanstellen van personeel.

3. Appellante heeft in hoger beroep haar beroep op het vertrouwensbeginsel herhaald.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.

4.2.

De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van het tot beslissen bevoegde orgaan geen sprake is. Niet in geschil is dat uitsluitend het college van bestuur bevoegd is besluiten te nemen over het aanstellen van personeel en dat deze bevoegdheid niet is gemandateerd aan de schooldirectrice. Evenmin in geschil is dat het college van bestuur appellante geen toezegging heeft gedaan over de gewenste aanstelling in de functie van leraarondersteuner. Uit het verslag van een met appellante op 26 september 2011 gehouden gesprek, neergelegd in een

e-mailbericht van 27 september 2011, blijkt dat de schooldirectrice - direct leidinggevende van appellante - met appellante heeft gesproken over een aanstelling als leraarondersteuner per 1 augustus 2011. Uit het gespreksverslag komt naar voren dat het verzoek om een aanstelling als leraarondersteuner diende te worden gezonden naar de bovenschoolse managers en dat voor meer duidelijkheid hierover in ieder geval de onderhandelingen van het college van bestuur met de wethouder dienden te worden afgewacht. Appellante heeft verder niet weersproken dat de bovenschoolse managers het verzoek dienden voor te leggen aan het bevoegd gezag, zijnde het college van bestuur. In het lange voortbestaan van de onduidelijkheid over de aanstelling van appellante en het feit dat toezeggingen van de schooldirectrice aan anderen wel werden gehonoreerd door het college van bestuur, ziet de Raad, mede gelet op het voorgaande, geen omstandigheid die leidt tot de conclusie dat het beroep op het vertrouwensbeginsel desondanks slaagt. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat appellante ook ter zitting van de Raad nog heeft bevestigd dat zij wist dat zij de beslissing over haar aanstelling moest afwachten.

4.3.

Met de rechtbank is de Raad daarom van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel geen doel treft, zodat het college van bestuur niet gehouden was appellante aan te stellen in de functie van leraarondersteuner.

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van

M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op

6 augustus 2015.

(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans

(getekend) M.S. Boomhouwer