Home

Centrale Raad van Beroep, 04-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2617, 14/2906 WWB

Centrale Raad van Beroep, 04-08-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2617, 14/2906 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 augustus 2015
Datum publicatie
5 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:2617
Zaaknummer
14/2906 WWB
Relevante informatie
Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023], Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 31

Inhoudsindicatie

Kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Wedstrijdvergoeding scheidsrechter.

Uitspraak

14/2906 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

10 april 2014, 13/4426 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.A. Oosterveen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Voor appellant is verschenen mr. Oosterveen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant, geboren [in] 1947, ontvangt sinds 1 februari 2012 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet met een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) als bedoeld in artikel 47a van de Wet werk en bijstand (WWB).

1.2.

Eind 2012 heeft appellant desgevraagd inlichtingen verstrekt aan de Svb over zijn activiteiten als scheidsrechter en de in verband daarmee ontvangen vergoedingen. Daarin heeft de Svb aanleiding gezien bij afzonderlijke besluiten van 25 januari 2013 de AIO-aanvulling van appellant met ingang van 1 februari 2012 te herzien en over de periode van

1 februari 2012 tot en met 30 november 2012 een bedrag van € 922,72 van hem terug te vorderen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de wedstrijdvergoeding als inkomen uit arbeid moet worden aangemerkt, dat daarvan 25% (tot een maximum van € 192,- per maand) wordt vrijgelaten en dat de reiskostenvergoeding als verwervingskosten buiten beschouwing blijft.

1.3.

Bij besluit van 30 mei 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen de besluiten van 25 januari 2013, met wijziging van de grondslag, ongegrond verklaard en het terug te vorderen bedrag nader vastgesteld op € 989,31. Daarbij heeft de Svb zich op het standpunt gesteld dat de (on)kostenvergoedingen die appellant ontvangt voor zijn activiteiten als scheidsrechter tezamen als een ondeelbare kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk moet worden beschouwd. Daarvoor geldt een vrijlating van € 95,- per maand met een maximum van € 764,- per jaar.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is, samengevat, overwogen dat de ontvangen vergoedingen, voor zover zij het maximumbedrag voor vrijwilligerswerk te boven gaan terecht op de

AIO-aanvulling in mindering zijn gebracht. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat bij vrijwilligerswerk als het onderhavige geen ruimte bestaat voor het in mindering brengen van verwervingskosten (op de totale verstrekte vergoeding). In dat verband heeft de rechtbank nog verwezen naar de uitspraak van 27 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY3569.

3. In hoger beroep heeft appellant zich gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Daartoe heeft hij, samengevat, aangevoerd dat de reiskostenvergoeding ten onrechte is betrokken bij de (tot een bepaald maximum) vrij te laten kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk, dat de reiskosten daadwerkelijk zijn gemaakt, dat de benadering van de Svb en de rechtbank meebrengt dat het resultaat voor hem negatiever uitvalt dan wanneer de vergoeding in zijn totaal als inkomsten uit arbeid wordt gezien, dat het standpunt van de Svb haaks staat op het maatschappelijk onderkende belang van vrijwilligerswerk en dat hij zich door de meerkosten genoodzaakt ziet te stoppen met zijn activiteiten als scheidsrechter.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de WWB wordt niet tot de middelen gerekend: een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag.

4.2.

Artikel 7, aanhef en onder h, van de Regeling WWB, IOAW en IOAZ (Regeling) bepaalt, dat niet tot de middelen, bedoeld in artikel 31 van de wet worden gerekend: een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 95,- per maand met een maximum van € 764,- per jaar, dan wel een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet van ten hoogste € 150,- per maand met een maximum van € 1.500,- per jaar.

4.3.

Uit de stukken blijkt dat appellant ten tijde in geding actief was als veld- en zaalvoetbalscheidsrechter voor de KNVB (district West 2) en per wedstrijd een zogenoemde wedstrijdvergoeding en reiskostenvergoeding ontving. De wedstrijdvergoeding is een tegemoetkoming voor de kosten van scheidsrechtersattributen (waaronder tenue, fluit en dergelijke) en eten en drinken op de wedstrijddag; de reiskostenvergoeding is bedoeld als onkostenvergoeding. De reiskostenvergoeding bedroeg € 0,19 per kilometer.

4.4.

Tussen partijen is niet in geschil dat appellant ter zake als vrijwilliger moet worden aangemerkt. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of voor de toepassing van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de WWB de wedstrijdvergoeding en de reiskostenvergoeding bij elkaar moeten worden opgeteld, waarna de gemaximeerde vrijlatingsregeling toepassing vindt, of dat de reiskostenvergoeding daar buiten moet worden gelaten.

4.5.

Vooropgesteld wordt dat de tekst van de in 4.1 en 4.2 genoemde bepalingen, noch de toelichting daarop, zonder meer dwingt tot de door de Svb en de rechtbank voorgestane uitleg, dat onder een “ kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk ” elk bedrag moet worden begrepen dat de betrokkene in dat verband van de verstrekker ontvangt. Aard en strekking van de betaling kunnen zich daartegen verzetten. Naar het oordeel van de Raad doet zich hier een dergelijke situatie voor. Van belang is allereerst dat de KNVB zelf onderscheid maakt in (slechts) twee soorten vergoedingen met een verschillend karakter: een tegemoetkoming per gefloten wedstrijd en een onkostenvergoeding voor gemaakte reiskosten. Deze laatste vergoeding staat op zichzelf los van het verrichten van het eigenlijke vrijwilligerswerk en ziet enkel op het reizen naar de vrijwilligersactiviteit en weer terug. De reiskostenvergoeding blijft beperkt tot het ook door de fiscus geaccepteerde bedrag van € 0,19 per kilometer, is dus niet bovenmatig en betreft in wezen een zuivere onkostenvergoeding. Een dergelijke vergoeding kan naar zijn aard en strekking niet als in aanmerking te nemen middel worden beschouwd en dient voorts bij de toepassing van de hier aan de orde zijnde (gemaximeerde) vrijlatingsregeling buiten beschouwing te blijven. Een andersluidende uitleg zou er overigens toe kunnen leiden dat bij een toename of grotere omvang van vrijwilligersactiviteiten de vrijstelling voor de kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk al snel voor een belangrijk deel of geheel opgaat aan de reiskostenvergoeding, zodat weinig of niets resteert voor vrijlating van de wedstrijdvergoeding. Daarmee zou tevens de doelstelling van vrijwilligerswerk in meer algemene zin kunnen worden doorkruist. Dit klemt temeer nu op instigatie van de sport- en vrijwilligerswereld in zowel de fiscale- als sociale zekerheidssfeer juist regelingen zijn getroffen voor het (onbelast) verstrekken van bescheiden kostenvergoedingen en voor het stimuleren van nuttig vrijwilligerswerk een breed maatschappelijk draagvlak aanwezig is.

4.6.

Door de rechtbank is nog verwezen naar de uitspraak van 27 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY3569. Dit leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan in deze zaak betrof het daar kennelijk (voor zover uit die uitspraak valt af te leiden) genoten vergoedingen voor zogenoemde scheidsrechterswerkzaamheden naast inkomsten uit andere werkzaamheden, die in navolging van de rechtbank als inkomsten uit arbeid werden aangemerkt, waarbij geen ruimte aanwezig werd geacht voor verrekening van verwervingskosten en werd opgemerkt dat voor dergelijke kosten bijzondere bijstand kon worden aangevraagd. In deze zaak betreft het echter geen inkomsten uit arbeid zodat van verwervingskosten in eigenlijke zin niet kan worden gesproken. Voorts betreft het hier een 65-plusser (waarvoor geen arbeidsverplichting geldt) en waarvoor de weg van de bijzondere bijstand - via de gemeente - niet zonder meer lijkt aangewezen, te minder nu het nog maar de vraag is of reiskosten in een geval als dit als kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB zijn aan te merken.

4.7.

Gelet op het voorgaande kan de beroepsgrond die ziet op het verbod van reformatio in peius (dat men door het indienen van een bezwaarschrift niet slechter af mag zijn dan bij het niet maken van bezwaar het geval zou zijn geweest) buiten bespreking blijven.

4.8.

Uit wat in 4.4 tot en met 4.7 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen de aangevallen uitspraak gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en de Svb opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij dient de van de KNVB ontvangen reiskostenvergoeding buiten aanmerking te worden gelaten en dient uitsluitend de wedstrijdvergoeding met inachtneming van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de WWB in verbinding met artikel 7, aanhef en onder h, van de Regeling op de AIO-aanvulling in mindering te worden gebracht. Aangezien dit slechts een financiële uitwerking betreft acht de Raad een bestuurlijke lus hier niet aangewezen.

5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 980,- in bezwaar € 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het besluit van 30 mei 2013 en bepaalt dat de Svb een nieuwe beslissing op

bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt de Svb in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.940,-;

- bepaalt dat de Svb het door appellant betaalde griffierecht van in totaal

€ 166,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en M. Hillen en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2015.

(getekend) R.H.M. Roelofs

(getekend) C. Moustaïne