Home

Centrale Raad van Beroep, 29-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4447, 13-5205 WIA

Centrale Raad van Beroep, 29-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4447, 13-5205 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 december 2014
Datum publicatie
7 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:4447
Zaaknummer
13-5205 WIA

Inhoudsindicatie

Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Minder dan 35% arbeidsongeschikt. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.

Uitspraak

13/5205 WIA

Datum uitspraak: 29 december 2014

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 augustus 2013, 13/469 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.W. Verweij, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2014. Voor appellante is verschenen mr. Verweij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante was werkzaam als medewerkster huishoudelijke verzorging. Zij is op 30 september 2010 uitgevallen als gevolg van vermoeidheidsklachten.

1.2.

Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 augustus 2012 vastgesteld dat voor appellante per 27 september 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

1.3.

Bij besluit van 11 december 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 8 augustus 2012, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard en de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit onderschreven.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport een aantal toelichtingen en/of beperkingen, die door de verzekeringsarts waren gegeven en/of vastgesteld, heeft geschrapt zonder te motiveren waarom deze beperkingen medisch gezien niet aangewezen zijn. Verder is appellante van mening dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gereageerd op de beroepsgrond dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen en dat de rechtbank voorts ten onrechte niet is ingegaan op de argumenten van appellante waarom de functies haar belastbaarheid overschrijden.

3.2.

Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit niet te volgen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een volledige heroverweging plaats dient te vinden en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat kader een eigen onderzoek dient te verrichten. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep per de datum in geding 27 september 2012.

4.2.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, mede aan de hand van de ontvangen specialistische informatie van de reumatoloog, voldoende inzichtelijk uiteengezet waarom er aanleiding was de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te herzien. Zij heeft de beperking op punt 4.24.1 (specifieke voorwaarden voor dynamisch handelen) en 6.4.1 (overige beperkingen ten aanzien van werktijden) verwijderd, omdat er voor beperkingen op deze punten geen medische indicaties aanwezig zijn nu er geen sprake is van medisch objectiveerbare afwijkingen die de klachten van het houdings- en bewegingsapparaat en de vermoeidheidsklachten verklaren. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de toelichting van de verzekeringsarts bij een aantal beoordelingspunten verwijderd omdat deze medisch gezien niet zijn aangewezen, niets toevoegen of omdat ze niet conform de invulinstructies van het CBBS zijn gegeven. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een toereikende motivering gegeven voor het verwijderen van genoemde beperkingen en toelichtingen.

4.3.

Het handhaven van de beperking voor ’s nachts werken, terwijl eerder door de verzekeringsarts is gesteld dat deze beperking medisch gezien niet noodzakelijk is omdat er geen sprake is van ernstige psychopathologie, maakt de medische grondslag van het bestreden besluit niet onzorgvuldig, zoals appellante heeft betoogd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op deze beroepsgrond met juistheid gerapporteerd dat de beperking voor het ’s nachts werken niet in het nadeel van appellante is en dat deze beperking het ritme en de regelmaat van appellante ten goede komt.

4.4.

De stelling van appellante dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gereageerd op de beroepsgrond dat een urenbeperking had moeten worden opgenomen en dat de aangevallen uitspraak om die reden niet in stand kan blijven, treft geen doel omdat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarin deze arts gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom een arbeidsduurbeperking niet aan de orde is, en de rechtbank vervolgens de conclusie van deze arts heeft onderschreven.

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de aanpassingen in de FML toereikend heeft gemotiveerd en dat de medische grondslag van het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en kan worden onderschreven.

4.6.

Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML, zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies met de SBC-codes 111220, 271093 en 271130 in medisch opzicht passend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat opleidingsniveau 3 voor appellante te hoog is vastgesteld en voorts dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd zijn ingedeeld in opleidingsniveau 2, zodat de stelling van appellante dat de functies haar opleidingsniveau te boven gaan niet gevolgd kan worden. Verder heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat in de rapporten van de arbeidsdeskundigen bezwaar en beroep toereikend is gemotiveerd waarom de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.

4.7.

Gelet op 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep van appellante niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2014.

(getekend) J. Riphagen

(getekend) V. van Rij