Home

Centrale Raad van Beroep, 12-02-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:397, 12-1651 AWBZ

Centrale Raad van Beroep, 12-02-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:397, 12-1651 AWBZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 februari 2014
Datum publicatie
13 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:397
Zaaknummer
12-1651 AWBZ
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:75

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft met juistheid het verzoek van appellant afgewezen om Agis te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten nadat Agis was tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant. Bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

Datum uitspraak: 12 februari 2014

12/1651 AWBZ

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

7 februari 2012, 11/994 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

Agis Zorgverzekeringen N.V. (Agis)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Agis heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Appellant is vertegenwoordigd door mr. Vlieger. Agis heeft zich met bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.Bij besluit van 19 april 2010 heeft Agis het persoonsgebonden budget (pgb) in verband met op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verleende zorg van appellant over 2009 vastgesteld. Tevens heeft Agis in dat besluit het door appellant niet verantwoorde gedeelte van het pgb tot een bedrag van € 8.327,03 teruggevorderd. Bij besluit van

18 augustus 2010 heeft Agis het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 april 2010 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant zijn bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn had ingediend. Tegen het besluit van 18 augustus 2010 heeft appellant beroep ingesteld.

1.2. De gemachtigde van appellant heeft op 18 januari 2011 aan Agis geschreven dat het wenselijker is als de zaak minnelijk wordt opgelost en dat hij daarom een verzoek om herziening doet van het besluit van 19 april 2010. Agis heeft op 21 januari 2011 geantwoord bij de afhandeling van het bezwaarschrift geen reden te hebben gezien het besluit van

19 april 2010 te herzien en ook nu daartoe geen reden te zien. Op het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing heeft Agis geantwoord bij brief van 28 januari 2011. Hierin heeft Agis, onder handhaving van het besluit van 18 augustus 2010, het standpunt ingenomen dat haar brief van 21 januari 2011 niet is gericht op rechtsgevolg en daarom niet als besluit is aan te merken. Het bezwaar van appellant kon om die reden volgens Agis ook niet als bezwaarschrift worden aangemerkt. Het besluit van 18 augustus 2010 is niet te omzeilen door om herziening van het primaire besluit te verzoeken, aldus Agis. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.

1.3. De rechtbank heeft bij de behandeling van het beroep van appellant de brief van Agis van 28 januari 2011 aangemerkt als besluit. Ter zitting van de rechtbank op 28 april 2011 is de behandeling geschorst omdat Agis zich bereid heeft verklaard in overleg te treden met appellant en haar standpunt te herzien als de door appellant nader over te leggen stukken daartoe aanleiding bieden.

1.4. Agis heeft met een besluit van 6 juli 2011 het pgb over de periode van 17 februari 2009 tot en met 31 december 2009 opnieuw vastgesteld als gevolg waarvan de vordering op appellant is verlaagd tot € 2.541,85.

1.5. Op 15 augustus 2011 heeft appellant zijn beroep ingetrokken omdat Agis aan hem tegemoet is gekomen en heeft appellant de rechtbank verzocht om Agis met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten.

2.

De rechtbank heeft appellants verzoek afgewezen op de grond dat hij in de primaire fase niet de juiste verantwoording voor het pgb heeft aangeleverd, zodat het geheel aan hem te wijten is dat ten nadele van hem is beslist.

3.

Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en daartoe aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan geen proceskostenveroordeling hoeft plaats te vinden. Verder heeft de rechtbank een schriftelijke reactie van appellant op het standpunt van Agis inzake de vergoeding van de proceskosten niet in de oordeelsvorming betrokken.

4.1.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.2.

Het geschil betreft uitsluitend nog de vraag of de rechtbank met juistheid het verzoek van appellant heeft afgewezen om Agis te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten.

4.3.

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Vast staat dat Agis met het besluit van 6 juli 2011 geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. In geval van een tegemoetkomen door het bestuursorgaan wordt in beginsel een proceskostenveroordeling uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. In zijn uitspraak van 16 mei 2006 (ECLI:NL:CRVB:LJN AX6776) heeft de Raad overwogen dat het gegeven dat onverplicht en bij wege van coulance is tegemoetgekomen, in beginsel niet een dergelijke bijzondere omstandigheid oplevert. Indien, bijvoorbeeld, de noodzaak om beroep (of hoger beroep) in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf, kan wel gesproken worden van een bijzondere omstandigheid.

4.4.Gelet op het procesverloop doen zich bijzondere omstandigheden voor. Appellant heeft voorafgaand aan het primaire besluit van 19 april 2010 slechts een gedeelte van het verleende pgb verantwoord (tot een bedrag van € 7.843,39), waarna Agis is overgegaan tot de vaststelling van het pgb tot de hoogte van het verantwoorde bedrag en tot een terugvordering van € 8.327,03. Appellant heeft vervolgens daartegen te laat bezwaar gemaakt en hij heeft niet gereageerd op het verzoek van Agis om aan te geven wat de reden was voor het te laat indienen van het bezwaar. Vervolgens heeft appellant Agis gevraagd om tot een minnelijke oplossing te komen en heeft hij om herziening gevraagd. Daarbij heeft appellant echter geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden gemeld. Eerst na een schorsing van de zitting bij de rechtbank op grond van artikel 8:64 van de Awb heeft appellant de voor de verantwoording nodige stukken overgelegd aan Agis, waarna Agis op grond van die stukken haar besluit van

6 juli 2011 heeft genomen.

4.5.

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5.

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en W.H. Bel en

G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014.

(getekend) A.J. Schaap

(getekend) D.E.P.M. Bary