Home

Centrale Raad van Beroep, 26-04-2013, BZ9626, 11-5431 WIA

Centrale Raad van Beroep, 26-04-2013, BZ9626, 11-5431 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 april 2013
Datum publicatie
7 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9626
Zaaknummer
11-5431 WIA

Inhoudsindicatie

Weigering IVA-uitkering. Geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts. Het feit dat door de (bezwaar)verzekeringsartsen geen lichamelijk onderzoek is verricht betekent niet dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is. Beperkingen niet onderschat. Geen aanleiding voor twijfel aan de geschiktheid van de functies.

Uitspraak

11/5431 WIA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 augustus 2011, 11/1029 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 26 april 2013

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.G.M. van der Meer hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft op 15 maart 2013 plaatsgevonden. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meer. Het Uwv heeft zich, zoals tevoren aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 26 oktober 2010 is appellant met ingang van 16 december 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant heeft bezwaar tegen dit besluit aangetekend omdat hij van mening is dat aan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) dient te worden toegekend. Bij beslissing op bezwaar van 1 april 2011 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 oktober 2010 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om een schadevergoeding afgewezen.

3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat hij zwaarder is beperkt dan in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) is neergelegd. Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij door de bezwaarverzekeringsarts niet lichamelijk is onderzocht. Nu de FML niet goed is vastgesteld gaan de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant te boven. Appellant heeft naar voren gebracht dat hij in de functie van assistent consultatiebureau niet in staat zal zijn om onverwachte bewegingen van baby’s/peuters te compenseren, dat de functie samensteller kunststof te zeer een machinegebonden functie betreft en dat hij door zijn medicijngebruik onvoldoende geconcentreerd zal kunnen werken om de functie van wikkelaar te kunnen vervullen. De rechtbank heeft het beroep van appellant op dit punt te summier besproken.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling

4.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts. Het feit dat door de (bezwaar)verzekeringsartsen geen lichamelijk onderzoek is verricht betekent niet dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat beide verzekeringsartsen appellant hebben gezien en over zijn klachten hebben bevraagd. Appellant heeft geen informatie afkomstig van een medicus ingediend waaruit naar voren komt dat hij op 16 december 2010 meer beperkt was dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen, derhalve stelt de Raad zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake en maakt deze tot de zijne.

4.2. Uitgaande van die belastbaarheid, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de geschiktheid voor de geselecteerde functies in de arbeidskundige rapporten voldoende is toegelicht en dat op basis van de bij deze functies behorende (theoretische) verdiencapaciteit de mate van arbeidsongeschiktheid op ongeveer 64% moet worden gesteld. Uit het oordeel van de rechtbank volgt dat zij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt acht. Appellant heeft de passendheid van de genoemde functies weliswaar betwist, maar hij heeft slechts zijn eigen oordeel gesteld tegenover dat van de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts de door appellant in zijn brief van 5 oktober 2010 gemaakte opmerkingen heeft besproken met de arbeidsdeskundige en de geduide functies geschikt heeft geacht. Onder deze omstandigheden ziet de Raad geen aanleiding voor twijfel aan de geschiktheid van de functies. Appellant heeft in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding is om anders te oordelen.

5. Uit het overwogene bij 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zodat ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-bevestigt de aangevallen uitspraak;

-wijst het verzoek om een veroordeling tot schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2013.

(getekend) M.C. Bruning

(getekend) K.E. Haan

JvC