Home

Centrale Raad van Beroep, 14-03-2013, BZ4349, 12-3288 MAW

Centrale Raad van Beroep, 14-03-2013, BZ4349, 12-3288 MAW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 maart 2013
Datum publicatie
18 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4349
Formele relaties
Zaaknummer
12-3288 MAW

Inhoudsindicatie

De Raad deelt niet het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een situatie als omschreven in artikel 2, zesde lid aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV. Het ongeval heeft plaatsgevonden omdat kort na het begin van de val de rechter risergroep is losgeraakt, betrokkene er niet in slaagde door het lostrekken van de linker risergroep het valscherm geheel af te werpen, waardoor het reservevalscherm in het hoofdvalscherm verward is geraakt. Zelfs al zou worden aangenomen dat het gebruik van een valscherm met een op deze wijze aangepast ADD-systeem leidt tot een verhoogd risico op ongevallen, dan nog kan niet worden gezegd dat het gebruik hiervan maakt dat gesprongen wordt onder oorlognabootsende omstandigheden. Immers juist bij het maken van een watersprong in een daadwerkelijke operationele (oorlogs)situatie zal bij de landing op het water het behoud van het valscherm uit kostenoverwegingen doorgaans geen prioriteit hebben, maar eerder het na de landing snel vervolgen van de operationele opdracht. Het gebruik van dit gemodificeerde systeem kan dus niet bijdragen aan de stelling dat bij de onderhavige sprong sprake was van een specifieke omstandigheid, waardoor in meerdere mate een oorlogssituatie realistisch werd nagebootst. Vernietiging uitspraak. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.

Uitspraak

12/3288 MAW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2012, 11/4258 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de minister van Defensie (appellant)

[A. te B.] (betrokkene)

Datum uitspraak: 14 maart 2013

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. H.J.M.G.M van der Meijden, advocaat, een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.H. Souren. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meijden.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

1.1. Betrokkene is aangesteld als beroepsmilitair voor onbepaalde tijd in de rang van sergeant-majoor. Hij was ingedeeld bij het Korps Mariniers, Defensie Duikschool. Op 15 december 2006 heeft betrokkene in zijn functie van para-instructeur deelgenomen aan een informatieve dag, georganiseerd voor alle para-instructeurs van het Korps Mariniers, met als doel de ontwikkelingen met betrekking tot het parachutespringen binnen het Korps door te nemen. Onderdeel van deze dag was ook het uitvoeren van een watersprong op de recreatieplas Busselo door een aantal instructeurs, waaronder betrokkene. De door betrokkene uitgevoerde sprong heeft door problemen met het valscherm geleid tot een ongeval. Bij de landing is betrokkene ernstig gewond geraakt. Van dit ongeval is een proces-verbaal van ongeval opgemaakt.

1.2. Bij besluit van 11 juli 2008 heeft appellant beslist dat dit ongeval niet wordt beschouwd als een dienstongeval, maar als een bedrijfsongeval als bedoeld in het toepasselijke voorschrift. Het door betrokkene hiertegen ingediende bezwaar is bij het bestreden besluit van 8 april 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 11 juli 2008 herroepen en bepaald dat het betrokkene op 15 december 2006 overkomen ongeval wordt aangemerkt als een dienstongeval. Daartoe heeft zij overwogen dat de betreffende sprong, gelet op de wijze waarop deze moest worden uitgevoerd, de gebruikte uitrusting en bezien vanuit de operationele taak van het Korps Mariniers (met name van de para-eenheden), het karakter had van een situatie als bedoeld in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV).

3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.

3.1. In artikel 7 van het Besluit AO/IV wordt, kort gezegd, bij ontslag een aanspraak op een militair invaliditeitspensioen toegekend aan de militair bij wie een invaliditeit met dienstverband is vastgesteld. Onder invaliditeit met dienstverband wordt ingevolge artikel 2, derde lid van het Besluit AO/IV, voor zover hier van belang, verstaan een invaliditeit die het gevolg is van de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder a, van dit artikel, wordt tot de buitengewone omstandigheden mede gerekend het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico.

3.2. Tussen partijen is in geschil of bij het uitvoeren van de parachutesprong op 15 december 2006 sprake was van een situatie als omschreven in artikel 2, zesde lid aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV. De Raad deelt niet het oordeel van de rechtbank dat dit het geval is geweest. Daartoe neemt de Raad het volgende in aanmerking.

3.3. Normaal onderdeel van het uitoefenen van de militaire dienst door een beroepsmilitair is het oefenen van de uitvoering van de oorlogstaak, waarvoor hij is bestemd. Blijkens de systematiek van artikel 2 van het Besluit AO/IV geschiedt dit in beginsel onder normale omstandigheden, waarbij alle gebruikelijke maatregelen ter voorkoming van ongevallen worden getroffen. Daarnaast is het mogelijk dat een oorlogstaak wordt geoefend onder buitengewone omstandigheden. De oefening van de desbetreffende oorlogstaak wordt dan gedaan onder nabootsing van bijzondere omstandigheden, zoals die zich bij daadwerkelijk operationeel optreden in een oorlogssituatie kunnen voordoen en waarbij deze bijzondere omstandigheden een verhoogd risico op verwonding of letsel met zich meebrengen. In het algemeen zal dit verhoogde risico aanwezig zijn wanneer, juist om de oorlogssituatie realistisch na te bootsen, niet alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen (kunnen) worden gehandhaafd.

3.4. Appellant heeft betoogd dat bij het maken van de onderhavige sprong sprake is geweest van het oefenen van een militaire basisvaardigheid, weliswaar niet die welke tijdens de algemene militaire vorming door elke militair dient te worden aangeleerd, maar wel de meer specifieke vaktechnische basisvaardigheid, die een militair dient te bezitten om zijn specifieke taak te kunnen uitvoeren. Volgens appellant is een ongeval tijdens het oefenen van een militaire basisvaardigheid in principe nimmer te kwalificeren als dienstongeval. Deze stelling kan door de Raad niet worden onderschreven. Anders dan appellant meent kan voor deze stelling geen steun worden gevonden in de uitspraak van de Raad van 8 december 2008 (LJN BG9497). Zoals de Raad in die uitspraak ook heeft overwogen is immers beslissend of het oefenen van de desbetreffende vaardigheid daadwerkelijk gebeurde onder oorlogsnabootsende omstandigheden. Niet valt in te zien waarom specifieke basisvaardigheden van vaktechnische aard niet ook zouden kunnen worden getraind onder oorlogsnabootsende omstandigheden.

3.5. Betrokkene diende in zijn functie bij het Korps Mariniers het parachutespringen volledig te beheersen en dus zijn vaardigheid hierin regelmatig te oefenen. Niet gebleken is dat bij de door betrokkene op 15 december 2006 uitgevoerde sprong en de omstandigheden waaronder deze moest worden uitgevoerd, in bijzondere mate afgeweken is van de normale omstandigheden waarin het parachutespringen wordt geoefend. Alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen waren getroffen en alle gebruikelijke voorschriften dienden te worden nageleefd. Er zijn geen speciale maatregelen getroffen om specifieke oorlogsomstandigheden na te bootsen. Van een verhoogd risico, omdat er gesprongen werd onder andere dan normale condities en met een oorlogsnabootsend karakter, was geen sprake. Betrokkene kan dan ook niet worden gevolgd in zijn betoog dat de enkele omstandigheid dat parachutespringen als risicovol kan worden beschouwd, hetgeen blijkt uit het feit dat daarvoor een gevarentoelage wordt betaald, voldoende is om aan te nemen dat bij het uitvoeren van een sprong sprake is van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 2, zesde lid aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV. Ten slotte wordt parachutespringen ook buiten de militaire dienst beoefend.

3.6. De Raad volgt betrokkene evenmin in zijn stelling dat als bijzondere omstandigheid dient te gelden dat de sprong werd gemaakt, met volledige bepakking, met het doel op een bepaalde tactische wijze een waterlanding te maken. Uit de beschrijvingen van het ongeval, ten behoeve van het proces-verbaal van ongeval, opgesteld door betrokkene zelf en door de 1e luitenant der Mariniers A. van Eijk, komt niet naar voren dat de sprong in dit opzicht bijzonder was. Betrokkene zelf vermeldt slechts dat de sprong met rugzak werd uitgevoerd om het operationele karakter te beoefenen en dat de vergroting van de wing load die hiervan het gevolg was de vliegeigenschappen juist ten goede kwam.

3.7. Voorts is door betrokkene gewezen op de omstandigheid dat bij de sprong bij wijze van proef gebruik werd gemaakt van een valscherm met een aangepast ADD(anti dragging device)-systeem. Zoals ter zitting door betrokkene is toegelicht kan bij gebruik van een standaard MMS (multi mission systeem) na de landing op het water het valscherm in zijn geheel afgekoppeld worden om dragging over het water door wind te voorkomen. Het doel van de aangebrachte ADD modificatie is dat na de landing op het water het valscherm niet geheel, aan beide risergroepen tegelijk, wordt losgekoppeld, doch uitsluitend de rechter risergroep. Daarmee wordt dan niet alleen bewerkstelligd dat de parachute neervalt, waardoor wordt voorkomen dat dragging optreedt, maar het heeft tevens het gevolg dat het valscherm niet door afzinking in het water verloren gaat, maar geborgen kan worden, hetgeen uit een oogpunt van kostenbeperking van belang is. Het ongeval heeft plaatsgevonden omdat kort na het begin van de val de rechter risergroep is losgeraakt, betrokkene er niet in slaagde door het lostrekken van de linker risergroep het valscherm geheel af te werpen, waardoor het reservevalscherm in het hoofdvalscherm verward is geraakt. Zelfs al zou worden aangenomen dat het gebruik van een valscherm met een op deze wijze aangepast ADD-systeem leidt tot een verhoogd risico op ongevallen, dan nog kan niet worden gezegd dat het gebruik hiervan maakt dat gesprongen wordt onder oorlognabootsende omstandigheden. Immers juist bij het maken van een watersprong in een daadwerkelijke operationele (oorlogs)situatie zal bij de landing op het water het behoud van het valscherm uit kostenoverwegingen doorgaans geen prioriteit hebben, maar eerder het na de landing snel vervolgen van de operationele opdracht. Het gebruik van dit gemodificeerde systeem kan dus niet bijdragen aan de stelling dat bij de onderhavige sprong sprake was van een specifieke omstandigheid, waardoor in meerdere mate een oorlogssituatie realistisch werd nagebootst.

3.8. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.

4. De Raad ziet tot slot geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 8 april 2011 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.A.M. Mollee en C.H. Bangma als leden in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2013.

(getekend) A. Beuker-Tilstra

(getekend) B. Rikhof