Home

Centrale Raad van Beroep, 18-09-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1858, 11-5210 Wajong

Centrale Raad van Beroep, 18-09-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1858, 11-5210 Wajong

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is in geschil of het Uwv de Wajong-uitkering van appellant terecht heeft ingetrokken. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat geen recht op een Wajong-uitkering bestaat indien de strafrechter, in verband met sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, de maatregel TBS met dwangverpleging heeft opgelegd. De Raad is van oordeel dat de opname van appellant in een TBS-inrichting kan geen grondslag zijn voor intrekking van de Wajong-uitkering.

Uitspraak

11/5210 Wajong

Datum uitspraak: 18 september 2013

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van

26 juli 2011, 11/861 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te[woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2013. Namens appellant is verschenen mr. B.J. Manspeaker, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 5 juli 2005 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 11 april 2004 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De

Wajong-uitkering is met ingang van 19 oktober 2006 beëindigd in verband met detentie van appellant.

1.2. De rechtbank Dordrecht heeft bij strafvonnis van 8 mei 2008 aan appellant de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) opgelegd, met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft appellant ten tijde van het plegen van de, bewezen verklaarde, strafbare feiten sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Een gevangenisstraf is niet opgelegd.

1.3. Op 13 februari 2009 is appellant opgenomen in het Forensisch psychiatrisch behandelcentrum Oostvaarderskliniek. Het Uwv heeft aanvankelijk de Wajong-uitkering van appellant heropend met ingang van 13 februari 2009 omdat hij niet langer gedetineerd was. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is opnieuw vastgesteld op 80 tot 100. Namens appellant heeft een medewerker van de Oostvaarderskliniek het Uwv verzocht de de

Wajong-uitkering van appellant met terugwerkende kracht tot januari 2007 te heropenen, omdat appellant op 24 mei 2008 volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard. In reactie op dit verzoek heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant met ingang van

25 mei 2008 heropend.

1.4. Naar aanleiding van een brief van 28 oktober 2010 van diezelfde medewerker van de

Oostvaarderskliniek, waarin is gemeld dat appellant waarschijnlijk geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat hij niet is ontslagen van alle rechtsvervolging, heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant tijdelijk stopgezet. Bij besluit van 18 november 2010 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 25 mei 2008 ingetrokken. Bij besluit van 9 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.

2.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat in het strafvonnis van 8 mei 2008 de strafbaarheid van appellant niet geheel is uitgesloten. De situatie van appellant is niet gelijk te stellen met de situatie waarin een verdachte vanwege algehele ontoerekeningsvatbaarheid is ontslagen van alle rechtsvervolging en de maatregel TBS is opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de Wajong-uitkering van appellant terecht heeft ingetrokken met ingang van 25 mei 2008.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv de Wajong-uitkering ten onrechte heeft ingetrokken. Appellant heeft tevens gronden aangevoerd tegen de intrekking met terugwerkende kracht tot 25 mei 2008. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant naar voren gebracht dat appellant door de strafrechter sterk verminderd toerekeningsvatbaar is geacht, wat nauwelijks verschilt van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.

3.2.

Ter zitting in hoger beroep heeft het Uwv toegezegd een nieuw besluit te nemen waarin de Wajong-uitkering van appellant niet langer wordt ingetrokken met terugwerkende kracht. Wat betreft de toekomst heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd dat de wet geen ruimte laat om in dit geval de Wajong-uitkering in stand te laten. De uitzonderingssituatie zoals omschreven in de uitspraak van de Raad van 18 juni 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AP4680) doet zich hier niet voor. De officier van Justitie heeft in de strafzaak wel ontslag van alle rechtsvervolging geëist, maar dat is door de rechtbank niet uitgesproken.

4.

De Raad overweegt als volgt.

4.1.

In hoger beroep is in geschil of het Uwv de Wajong-uitkering van appellant terecht heeft ingetrokken met ingang van 25 mei 2008. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat geen recht op een Wajong-uitkering bestaat indien de strafrechter, in verband met sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, de maatregel TBS met dwangverpleging heeft opgelegd.

4.2.

Ingevolge de Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden (Wsg) is in artikel 6b van de Wajong bepaald dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken indien aan de rechthebbende rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wajong wordt onder “rechtens zijn vrijheid is ontnomen” verstaan: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz-gevallen) en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Onder “justitiële inrichting” wordt op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wajong onder andere verstaan een penitentiaire inrichting en een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden.

4.3.

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wsg blijkt dat de wetgever voornamelijk op praktische gronden er voor heeft gekozen verblijf in een TBS-inrichting en de hieraan voorafgaande hechtenis, onder de Wsg te brengen. Hierbij is van belang geacht dat TBS vaak in combinatie met een gevangenisstraf wordt opgelegd. (Kamerstukken II

1997-1998, 26 063, nr 3, blz.13)

4.4.

In de in 3.2 genoemde uitspraak van 18 juni 2004 heeft de Raad de door de wetgever gecreëerde uitzondering voor opname op grond van de Bopz of op grond van artikel 37, eerste lid, Sr tevens toegepast in geval van dwangverpleging op grond van art. 37b Sr nadat ontslag van alle rechtsvervolging heeft plaatsgevonden. De Raad heeft in die zaak geoordeeld dat er geen rechtens relevant verschil valt aan te wijzen tussen de persoon ten aanzien van wie met toepassing van artikel 37 Sr opname in een psychiatrisch ziekenhuis wordt bevolen en de persoon die wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en ten aanzien van wie TBS met dwangverpleging wordt bevolen.

4.5.

De in 4.4. genoemde uitzondering dient tevens te gelden voor een geval als dit, waarin appellant op grond van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens sterk verminderd toerekeningsvatbaar is geacht en de strafrechter uitsluitend TBS met dwangverpleging heeft bevolen. Appellant is niet veroordeeld tot een gevangenisstraf. Deze situatie valt in het kader van de beoordeling van de vraag of appellant ‘rechtens zijn vrijheid is ontnomen’ op één lijn te stellen met de situatie waarin iemand is ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is. De opname van appellant in een TBS-inrichting kan dan ook geen grondslag zijn voor intrekking van de Wajong-uitkering.

4.6.

Op grond van de overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Het bezwaar zal eveneens gegrond worden verklaard en het besluit van 18 november 2010 zal worden herroepen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en bepalen dat appellant vanaf 25 mei 2008 recht heeft op een Wajong-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

5.

Het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 472,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 maart 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;

- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 18 november 2010 gegrond en herroept dat

besluit;

- bepaalt dat appellant met ingang van 25 mei 2008 recht heeft op een Wajong-uitkering,

berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.416,-.

- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van

in totaal € 153,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013.

(getekend) M.C. Bruning

(getekend) I.J. Penning