Home

Centrale Raad van Beroep, 06-08-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1293, 11-4562 WWB

Centrale Raad van Beroep, 06-08-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1293, 11-4562 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
6 augustus 2013
Datum publicatie
7 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:1293
Zaaknummer
11-4562 WWB

Inhoudsindicatie

Verlaging bijstand met 40% gedurende één maand. Appellant heeft wegens studie werk geweigerd bij TNT Post, waardoor sprake is van belemmering van de arbeidsinschakeling, en heeft niet gesolliciteerd, waardoor hij niet naar vermogen heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Appellant is bij herhaling er op gewezen niet opnieuw te starten met een studie en zich volledig beschikbaar te stellen voor arbeid. Geen verminderde verwijtbaarheid. Geen dringende redenen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

11/4562 WWB

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van

29 juni 2011, 11/1906 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. de Boorder, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013. Namens appellant is verschenen mr. W.G.H. van de Wetering, kantoorgenoot van mr. De Boorder. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D.L. Swart.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant en zijn echtgenote ontvangen vanaf 1 juni 2010 bijstand naar de norm voor gehuwden ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de aanvraag om bijstand heeft appellant aangegeven op 31 augustus 2010 klaar te zijn met zijn studie bij de TU Delft en dat hij beschikbaar is voor werk. Voor appellant en zijn echtgenote gelden alle verplichtingen tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB. Ingevolge de uitkeringsovereenkomst van 29 juni 2010 moeten de echtelieden, onder meer, elk ten minste tien sollicitaties per week verrichten, hiervan de bewijsstukken bewaren en desgevraagd tonen aan hun bijstandsconsulent. Omdat appellant en zijn echtgenote niet aantoonbaar hebben gesolliciteerd heeft het college bij besluit van 6 september 2010 met ingang van 1 oktober 2010 een maatregel opgelegd van inhoudende een verlaging van de bijstand met 30% gedurende twee maanden. Vervolgens is appellant in oktober 2010 via uitzendbureau Tempo Team, op oproepbasis, gaan werken als postbezorger bij TNT Post. Op 2 november 2010 heeft het college via gegevens uit Suwinet vernomen dat appellant zich per 1 september 2010 heeft ingeschreven voor een voltijds studie Master Civil Engineering aan de TU Delft. Het college heeft appellant geen toestemming gegeven tot het volgen van deze studie.

1.2.

Bij besluit van 10 november 2010 heeft het college de bijstand met ingang van

1 december 2010 verlaagd met 30% gedurende twee maanden.

1.3.

Bij besluit van 24 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 november 2010 gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de maatregel is gewijzigd in een verlaging van de bijstand met 40% voor de duur van één maand. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant werk heeft geweigerd bij TNT Post, waardoor sprake is van belemmering van de arbeidsinschakeling, en niet heeft gesolliciteerd, waardoor hij niet naar vermogen heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.

Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij zich, ten tijde hier van belang, niet verwijtbaar heeft gedragen. Hij heeft zijn uiterste best gedaan om zijn opleiding af te maken en al of niet via stage vast werk te krijgen. Appellant werd door TNT Post op de onmogelijkste tijden opgeroepen, ook om gedurende korte tijd werkzaamheden te verrichten. Hij heeft die werkzaamheden dan ook niet altijd kunnen accepteren vanwege zijn verplichtingen in het kader van zijn opleiding. Appellant acht het afmaken van zijn opleiding en daarmee direct een vaste baan krijgen van meer belang dan het verrichten van incidentele opdrachten bij TNT Post. Appellant heeft ter zitting betoogd dat het college bij zijn besluitvorming meer rekening had moeten houden met de situatie waarin hij verkeerde. Hij was ver gevorderd met zijn opleiding en had daarmee kans op structureel, regulier, werk. Appellant was volop bezig zijn kansen op werk te vergroten. Het college had dan ook af moeten zien van de oplegging van een maatregel of had de maatregel moeten matigen.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Niet in geschil is dat appellant, ten tijde hier van belang, wegens zijn studie een aantal keren het aangeboden werk bij TNT Post niet heeft geaccepteerd en bovendien geen bewijsstukken van sollicitaties heeft kunnen overleggen.

4.2.

Het standpunt dat appellant zich, gezien zijn situatie, niet verwijtbaar heeft gedragen houdt geen stand. Appellant heeft ingevolge de WWB arbeidsverplichtingen en met het ondertekenen van de uitkeringsovereenkomsten van 29 juni 2010 en 29 oktober 2010 heeft appellant zich ook gecommitteerd aan het wekelijks verrichten van sollicitaties en het uitzendwerk bij TNT Post. Appellant is voorts, blijkens de gedingstukken, bij herhaling er op gewezen niet opnieuw te starten met een studie en zich volledig beschikbaar te stellen voor arbeid. Appellant is echter per 1 september 2010 toch weer aan een studie begonnen wat diverse malen ten koste is gegaan van beschikbaar werk bij TNT Post, hetgeen hem derhalve is aan te rekenen. Het feit dat het werk bij TNT Post incidenteel uitzendwerk betrof op oproepbasis kan aan vorenstaand oordeel niet afdoen. Het betoog dat appellant volop bezig was zijn kansen op werk te vergroten laat voorts, wat daarvan ook zij, onverlet dat appellant verwijtbaar niet aantoonbaar heeft gesolliciteerd.

4.3.

Het college heeft de in 4.1 genoemde gedragingen van appellant terecht gekwalificeerd als gedragingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b en e, van de Maatregelverordening Inkomensvoorzieningen (Maatregelverordening). Artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Maatregelverordening bepaalt dat bij deze gedragingen de maatregel wordt vastgesteld op een verlaging van minimaal 30% en maximaal 40% van de uitkering of grondslag voor de duur van één maand. Het college heeft besloten tot een maximale verlaging van 40% gedurende één maand aangezien aan appellant al eerder een maatregel is opgelegd vanwege het niet of onvoldoende solliciteren, hij ook meerdere malen op de consequentie ervan is gewezen en aan hem ook duidelijk is gemaakt dat het niet is toegestaan een voltijds studie te volgen als hij daardoor niet beschikbaar is voor werk.

4.4.

Hetgeen appellant heeft aangevoerd vormt geen grond voor het oordeel dat de ernst van de feiten, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van appellant, het college aanleiding hadden moeten geven om met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de Maatregelverordening de opgelegde maatregel op een lager percentage vast te stellen. Van dringende redenen op grond waarvan het college geheel van de maatregel zou moeten afzien is evenmin gebleken.

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2013.

(getekend) M. Hillen

(getekend) B. Rikhof

HD