Home

Centrale Raad van Beroep, 05-12-2012, BY5481, 12-6036 AWBZ-VV

Centrale Raad van Beroep, 05-12-2012, BY5481, 12-6036 AWBZ-VV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 december 2012
Datum publicatie
7 december 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BY5481
Zaaknummer
12-6036 AWBZ-VV

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om een voorlopige voorziening. Dat de financiële situatie van verzoeker is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van het eerste verzoek om voorlopige voorziening en dat hij nog altijd geen geld heeft voor het betalen van de door hem ingehuurde zorg tijdens de nacht, maakt niet dat sprake is van een belangrijke wijziging van feiten en omstandigheden die toewijzing van het herhaalde verzoek kan rechtvaardigen. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat enige medische onderbouwing van de noodzaak van een indicatie voor Begeleiding groep ontbreekt. Tenslotte merkt de voorzieningenrechter op dat de brief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 30 oktober 2012, van de directeur Langdurige Zorg, evenmin een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden inhoudt nu deze geenszins betekent dat verzoeker wel voor een indicatie Begeleiding groep in aanmerking behoort te komen.

Uitspraak

12/6036 AWBZ-VV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening

Partijen:

[A. te B.]

de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)

Datum uitspraak

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 6 juni 2012, 11/168, (aangevallen uitspraak). Voorts is een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Bij de uitspraak van 24 september 2012, (LJN BX8466), heeft de voorzieningenrechter van de Raad het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen.

Bij brief van 10 oktober 2012 is opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de behandeling van dit verzoek ter zitting achterwege gebleven.

OVERWEGINGEN

1. Voor een weergave van de feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter van de Raad naar rechtsoverwegingen 1.1 tot en met 1.3 van zijn uitspraak van 24 september 2012 (LJN BX8466). Hij volstaat hier met het volgende.

2.1. Bij besluit van 27 juni 2011 (bestreden besluit) is verzoeker voor de volgende functies ingevolge de AWBZ geïndiceerd:

- verblijf langdurig, klasse 7, 7 etmalen per week, van 18 september 2008 tot 18 september 2013;

- persoonlijke verzorging, klasse 8, 20-24,9 uur per week, van 18 september 2008 tot 18 september 2013;

- ondersteunende begeleiding algemeen, klasse 4, 7 tot 9,9 uur per week, van 18 september 2008 tot en met 31 december 2008;

- begeleiding individueel, klasse 4, 7 tot 9,9 uur per week, van 1 januari 2009 tot 18 september 2013;

- verpleging klasse 1, 1 tot 1,9 uur per week, van 18 september 2008 tot en met 19 september 2010;

- verpleging klasse 3, 4 tot 6,9 uur per week, van 20 september 2010 tot 18 september 2013.

2.2. In beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft verzoeker een brief van revalidatiearts M. Vos van 27 december 2011 overgelegd, in welke brief wordt geconcludeerd dat verzoeker in staat is om enkele uren per dag alleen thuis te blijven. CIZ heeft vervolgens het medisch advies van A.C.J. van der Kevie, medisch adviseur, overgelegd, waarin wordt geconcludeerd dat verzoeker niet is aangewezen op de functie Verblijf.

2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard wegens schending van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

3. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft verzoeker naar voren gebracht dat hij ten onrechte niet is geïndiceerd voor de functie Begeleiding groep in plaats van de functie Verblijf. De gestelde indicatie is thans ontoereikend om de zorgverleners voor de nachtdiensten te kunnen betalen. Verzoeker wil tot een ophoging komen van zijn persoonsgebonden budget (pgb) door middel van een indicatie voor de functie Begeleiding groep.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2. De voorzieningenrechter is, evenals in zijn uitspraak van 24 september 2012 (LJN BX8466), van oordeel dat sprake is van voldoende spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, nu verzoeker te kennen heeft gegeven niet langer in staat te zijn om zijn zorgverleners salaris te betalen. Ook thans neemt de voorzieningenrechter daarom aan dat de (geld)nood van verzoeker hoog is.

4.3. In het verzoekschrift van 10 oktober 2012 is wederom naar voren gebracht dat het noodzakelijk is voor verzoeker dat de functie van Begeleiding groep wordt geïndiceerd. Verzoeker heeft te kennen gegeven dat hij ’s nachts niet alleen thuis kan zijn, dat het gaat om het overnemen van toezicht en dat toezicht gericht dient te zijn op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij valgevaar of complicaties bij een ziekte. Gelet hierop is sprake van een herhaald verzoek om voorlopige voorziening.

4.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening in beginsel is bedoeld om te gelden tot de uitspraak in de bodemprocedure. Een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening kan daarom slechts voor toewijzing in aanmerking komen, indien de verzoeker een beroep doet op nieuwe feiten of omstandigheden, die toewijzing van een dergelijk verzoek kunnen rechtvaardigen. Dit is het geval indien sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter dan wel van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden.

4.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet een situatie als bedoeld in rechtsoverweging 4.4 zich thans niet voor. Dat de financiële situatie van verzoeker is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van het eerste verzoek om voorlopige voorziening en dat hij nog altijd geen geld heeft voor het betalen van de door hem ingehuurde zorg tijdens de nacht, maakt niet dat sprake is van een belangrijke wijziging van feiten en omstandigheden die toewijzing van het herhaalde verzoek kan rechtvaardigen. De voorzieningenrechter was ten tijde van het eerste verzoek om een voorlopige voorziening bekend met de financiële situatie van verzoeker. Ook de nadere - overigens nog altijd onvoldoende op de zorginhoud van de functie Begeleiding groep gerichte - onderbouwing van verzoeker van de noodzaak tot het indiceren van de functie Begeleiding groep, leidt niet tot het aannemen van een belangrijke wijziging van feiten en omstandigheden als bedoeld. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat enige medische onderbouwing van de noodzaak van een indicatie voor Begeleiding groep ontbreekt. Ten slotte merkt de voorzieningenrechter op dat de brief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 30 oktober 2012, van de directeur Langdurige Zorg, drs. C. van der Burg, evenmin een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden inhoudt nu deze geenszins betekent dat verzoeker wel voor een indicatie Begeleiding groep in aanmerking behoort te komen.

4.6. Het (herhaalde) verzoek om voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond en dient derhalve te worden afgewezen.

5. De voorzieningenrechter ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012.

(get.) R.M. van Male

(get.) R.B.E. van Nimwegen

RH