Home

Centrale Raad van Beroep, 17-08-2012, BX5908, 10-5647 Wajong

Centrale Raad van Beroep, 17-08-2012, BX5908, 10-5647 Wajong

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 augustus 2012
Datum publicatie
29 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908
Zaaknummer
10-5647 Wajong

Inhoudsindicatie

Weigering Wajong-uitkering. Geen ingezetene. Het Uwv is terecht tot het oordeel gekomen dat appellante op de dag dat zij 17 jaar oud werd, geen ingezetene was. Uit de onder 3.2 genoemde arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011 (LJN BP1466) en 4 maart 2011 (LJN BP6285) vloeit evenwel voort dat de beoordeling die het Uwv tot dit oordeel heeft geleid, heeft plaatsgevonden aan de hand van onjuiste maatstaven. Het bestreden besluit berust op een onjuiste motivering. Vernietiging aangevallen uitspraak en vernietiging van het bestreden besluit. De rechtsgevolgen van dit besluit blijven in stand.

Uitspraak

10/5647 Wajong

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 1 oktober 2010, 09/897 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 17 augustus 2012

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I. Baggerman-Scherpenisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Baggerman-Scherpenisse. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is geboren [in] 1987. Zij heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Zij heeft daarbij aangegeven in verband met werkzaamheden van haar vader van 1 juli 1992 tot en met 16 juli 1999 in Oman te hebben gewoond en van 15 augustus 1999 tot en met 15 juni 2008 in Brunei. Sinds 15 juni 2008 woont appellante weer in Nederland.

1.2. Bij besluit van 11 maart 2009 heeft het Uwv appellante een uitkering op grond van de Wajong geweigerd. Daarbij is overwogen dat als jonggehandicapten ingevolge deze wet worden aangemerkt ingezetenen die op de dag dat zij 17 jaar oud worden, arbeidsongeschikt zijn en dat appellante op de dag dat zij 17 jaar oud werd, geen ingezetene was.

1.3. Bij het bestreden besluit van 16 juni 2009 heeft het Uwv zijn besluit van 11 maart 2009 na bezwaar gehandhaafd.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellante op haar 17e verjaardag niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt.

3.1. In hoger beroep is namens appellante naar voren gebracht dat alle leden van het gezin waartoe zij behoorde, de Nederlandse nationaliteit hebben, dat het gezin in verband met werkzaamheden van appellantes vader naar het buitenland moest verhuizen en dat dit steeds als tijdelijk was bedoeld. Voorts is aangevoerd dat appellante een Nederlandse basisschool en een internationale middelbare school heeft bezocht en steeds het voornemen heeft gehad naar Nederland terug te keren om daar te studeren. Ten slotte heeft appellante naar voren gebracht dat het gezin sociale contacten met Nederland heeft onderhouden en dat appellante in Nederland onder medische behandeling is gebleven. Naar het oordeel van appellante is zij steeds ingezetene van Nederland gebleven en was zij dit ook op haar 17e verjaardag.

3.2. Het Uwv heeft hangende het geding in hoger beroep medegedeeld dat de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011 (LJN BP1466) en 4 maart 2011 (LJN BP6285) hem in het voorliggende geval niet tot een ander oordeel hebben geleid.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Tussen partijen is in geschil of appellante op de dag dat zij 17 jaar oud werd, [in] 2004, als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van de Wajong zoals deze op die datum luidde.

4.2. In artikel 3 van de Wajong is bepaald dat ingezetene in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen is de natuurlijke persoon die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wajong naar de omstandigheden beoordeeld.

4.3. In de onder 3.2 genoemde arresten van 21 januari 2011 en 4 maart 2011 heeft de Hoge Raad overwogen dat het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aankomt of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. Uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt volgens de Hoge Raad dat de wetgever geen bijzondere betekenis heeft willen toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals iemands sociale of economische binding met een land. Die parlementaire geschiedenis acht de Hoge Raad ook maatgevend voor de uitleg van het begrip woonplaats in de Algemene kinderbijslag wet (AKW). In het licht daarvan moet worden aangenomen dat voor de aanwezigheid van een woonplaats in Nederland niet is vereist dat de betrokkene economische banden met Nederland heeft, bijvoorbeeld door het verrichten van betaalde arbeid.

4.4. Appellante heeft tot haar vijfde jaar in Nederland gewoond. Medio 1992 is zij met haar ouders naar Oman verhuisd. Het huis in Nederland werd verkocht. Medio 1999 is het gezin van Oman naar Brunei verhuisd. Appellante heeft in genoemde landen bij haar ouders en jongere zuster gewoond en is daar naar school gegaan. Zij beschikte niet over een duurzame woning in Nederland. Hieruit kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat appellante Nederland metterwoon had verlaten. Dat de gezinsleden de Nederlandse nationaliteit hadden, dat contacten met familie hier te lande werden onderhouden en dat appellante in Nederland onder medische behandeling bleef, kan hieraan niet afdoen. Ook het feit dat appellante in 2004 enige tijd voor medische behandeling en revalidatie in Nederland verbleef - en daardoor ook op haar 17e verjaardag in Nederland was - doet er niet aan af dat zij hier geen woonplaats had. Zij is nadien weer naar Brunei teruggekeerd en heeft daar nog tot in 2008 gewoond. Dat appellante mogelijk blijvend de intentie heeft gehad naar Nederland terug te keren om alhier te studeren, wordt ten aanzien van de periode hier in geding niet met concrete feiten en omstandigheden gestaafd.

4.5. Het onder 4.4. overwogene leidt tot de conclusie dat appellante op [haar 17e verjaardag in] 2004 geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en niet als ingezetene kon worden aangemerkt.

4.6. Het Uwv is terecht tot het oordeel gekomen dat appellante op de dag dat zij 17 jaar oud werd, geen ingezetene was. Uit de onder 3.2 genoemde arresten van de Hoge Raad vloeit evenwel voort dat de beoordeling die het Uwv tot dit oordeel heeft geleid, heeft plaatsgevonden aan de hand van onjuiste maatstaven. Het bestreden besluit berust op een onjuiste motivering en moet dan ook wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd, zij het dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Nu de rechtbank het bestreden besluit in stand heeft gelaten, zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen en, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen onder instandlating van de rechtsgevolgen ervan.

5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,- in beroep en € 874,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, tezamen € 1.518,-. De proceskosten in bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking nu het besluit van 11 maart 2009 niet wegens aan het Uwv te wijten onrechtmatigheid wordt herroepen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 juni 2009;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.518,-, te betalen aan de griffier van de Raad;

- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2012.

(getekend) M.M. van der Kade

(getekend) D. Heeremans

RK