Home

Centrale Raad van Beroep, 03-08-2012, BX3625, 11-3434 WAO

Centrale Raad van Beroep, 03-08-2012, BX3625, 11-3434 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 augustus 2012
Datum publicatie
7 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BX3625
Zaaknummer
11-3434 WAO

Inhoudsindicatie

Intrekking WAO-uitkering. De rechtbank heeft het besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten omdat het Uwv de FML heeft aangepast en aldus voldoende is tegemoet gekomen aan de door de door de rechtbank geraadpleegde deskundige gestelde beperkingen. De rechtbank achtte de medische geschiktheid van de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies voldoende toegelicht. De rechtbank overwoog dat de deskundige appellant in staat achtte de voorgehouden functies te verrichten. Geen aanknopingspunten gezien om - evenmin als de rechtbank - af te wijken van het in vaste rechtspraak neergelegde uitgangspunt dat de conclusies van een door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel door hem plegen te worden gevolgd. De deskundige heeft inzichtelijk en gemotiveerd aangegeven hoe hij tot zijn conclusies is gekomen. Wat betreft de medische geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat deze voldoende toegelicht is.

Uitspraak

11/3434 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 april 2011, 10/2186 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 3 augustus 2012

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. van de Wiel, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2012.

Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wiel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als machinebediende toen hij zich met ingang van 23 juni 2000 ziek meldde met rugklachten. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan hem met ingang van 7 juli 2001 een volledige uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend.

1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft de psychiater W.M.J. Hassing een expertise verricht. In het daarvan aan het Uwv uitgebrachte verslag van 20 mei 2009 stelde Hassing als voorlopige diagnose een aanpassingsstoornis NAO met lichamelijke klachten. Een depressieve stoornis of psychotische stoornis kon door Hassing niet worden vastgesteld. De verzekeringsarts heeft mede op basis van het rapport van Hassing ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren beperkingen vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 mei 2009. Vervolgens werd bij het arbeidsdeskundig onderzoek na functieduiding een verlies van verdienvermogen van minder dan 15% vastgesteld. Bij besluit van 9 juni 2009 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant ingetrokken met ingang van 12 augustus 2009.

2. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen aangepast, in die zin dat appellant is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico bij gebruik van medicijnen. Tevens moet er een toilet zijn in de directe omgeving en moet op elk gewenst moment de mogelijkheid bestaan om terug te treden. In een rapport van 21 oktober 2009 heeft deze arts beschreven dat appellant eerst in 2009 afwijkend gedrag begint te vertonen, waarbij hij mompelt tegen stemmen. Appellant is op 10 september 2009, na de datum in geding, voor het eerst onderzocht door de Geestelijke Gezondheidszorg Eindhoven (GGzE) voor diagnose en advies. Bij het arbeidskundig onderzoek in bezwaar werd bij functieduiding een gewijzigde functieduiding vastgesteld dat het loonverlies andermaal minder dan 15% was. Bij besluit van 6 november 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2009 ongegrond verklaard.

3.1. De rechtbank heeft zenuwarts, psychiater D.H.J. Boeykens als deskundige geraadpleegd. In zijn rapport van

5 januari 2011 heeft deze deskundige op grond van het door hem ingestelde onderzoek geconcludeerd dat appellant op de in geding zijnde datum 12 augustus 2009 beperkingen had inherent aan een dysthyme stoornis. De deskundige heeft aangegeven dat het beeld van appellant imponeert als dat van een paranoïde psychose, maar dat deze diagnose uiteindelijk niet gehandhaafd kan worden.

De deskundige kan grotendeels instemmen met de vastgestelde belastbaarheid van appellant, al moeten er wel beperkingen aan toegevoegd worden op het niveau van het hanteren van de emotionele problemen van anderen en is sprake van een ernstige beperking op het niveau van het uiten van de eigen gevoelens. De deskundige acht appellant met de door hem vastgestelde beperkingen in staat de functies te verrichten die zijn omschreven in de arbeidsmogelijkhedenlijst van 2 november 2009.

3.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen het besluit van 6 november 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en een besluit genomen omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft - kort samengevat - de deskundige gevolgd in zijn oordeel. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de deskundige niet volledig heeft ingestemd met de FML en appellant zwaarder beperkt heeft geacht op de aspecten emotionele problemen van anderen hanteren (item 2.6) en eigen gevoelens uiten (item 2.7.). Gelet hierop berust het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag en komt het voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten omdat het Uwv de FML heeft aangepast en aldus voldoende is tegemoet gekomen aan de door de deskundige gestelde beperkingen. De rechtbank achtte de medische geschiktheid van de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies voldoende toegelicht. De rechtbank overwoog dat de deskundige appellant in staat achtte de voorgehouden functies te verrichten.

4.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank de informatie van de behandelend sector ten onrechte niet heeft voorgelegd aan deskundige Boeykens en ten onrechte de deskundige heeft gevolgd. Het verslag voldoet niet aan de zorgvuldigheidseisen, aangezien de deskundige geen melding maakt van contact met behandelend psychiater

W. in ’t Veld-Hermans. Verder heeft de deskundige niet gemotiveerd waarom appellant ondanks het bizarre en paranoïde gedrag in staat wordt geacht de geselecteerde functies te verrichten. Voorts heeft appellant in hoger beroep nadere arbeidskundige gronden aangevoerd en er op gewezen dat appellant niet kan samenwerken en niet kan werken in de benauwde sfeer van een kas, niet frequent kan buigen en geen targets kan halen.

4.2. Het Uwv heeft in verweer een nadere rapportage van 14 juni 2012 overgelegd, waarin de bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat er geen aanleiding is de door Boeykens gestelde diagnose en beperkingen in twijfel te trekken op basis van het schrijven van behandelend psychiater In ’t Veld van 1 maart 2011. Tevens heeft het Uwv een nadere rapportage van 15 juni 2012 overgelegd, waarin de bezwaararbeidsdeskundige de passendheid van de voorgehouden functies nader heeft gemotiveerd.

5.1. De Raad heeft in de reactie van de zijde van appellant geen aanknopingspunten gezien om - evenmin als de rechtbank - af te wijken van het in vaste rechtspraak neergelegde uitgangspunt dat de conclusies van een door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel door hem plegen te worden gevolgd.

5.2. De deskundige noemt in zijn rapportage weliswaar niet expliciet het contact met behandelend psychiater In ’t Veld, maar wel het contact met casemanager J. van der Weijden, eveneens verbonden aan GGzE. Daarbij komt dat psychiater In ’t Veld in haar brief van 1 maart 2011 zelf melding maakt van een telefonisch contact met Boeykens. Er zijn geen aanwijzingen dat de inhoud van het rapport en daarmee de betekenis van het onderzoek aan waarde heeft ingeboet door het niet vermelden van het contact met de behandelend psychiater.

5.3. De deskundige heeft inzichtelijk en gemotiveerd aangegeven hoe hij tot zijn conclusies is gekomen. De deskundige heeft in zijn rapportage beargumenteerd waarom het klinische beeld niet in overeenstemming is te brengen met een psychose en dat er evenmin sprake is van andere symptomen van een paranoïde schizofrenie. De conclusies van de deskundige liggen in lijn met die van psychiater Hassing, die appellant kort voor de datum in geding heeft onderzocht. In dit geval bestond er geen noodzaak de reactie van behandelend psychiater In ’t Veld aan de deskundige voor te leggen, te meer daar zij zelf heeft aangegeven geen goed beeld van appellant te kunnen krijgen. Uit de beschikbare informatie van de behandelende psychiater komt voorts niet naar voren dat op enig moment een psychose dan wel schizofrenie als diagnose is gesteld. Appellant is voorts eerst na de datum in geding onder behandeling gekomen bij psychiater In ’t Veld en ter zitting is vermeld dat appellant inmiddels niet meer onder behandeling is van een psychiater.

5.4. Wat betreft de medische geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat deze voldoende toegelicht is in de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van

5 november 2009 en 4 maart 2010. De bezwaararbeidsdeskundige heeft op het hoger beroepschrift gereageerd in het rapport van 15 juni 2012.

5.5. Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en M.S.E. Wulfraat - van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2012.

(getekend) C.W.J. Schoor

(getekend) K.E. Haan

EV