Home

Centrale Raad van Beroep, 16-05-2012, BW6564, 11-5542 WWB

Centrale Raad van Beroep, 16-05-2012, BW6564, 11-5542 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 mei 2012
Datum publicatie
24 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BW6564
Zaaknummer
11-5542 WWB

Inhoudsindicatie

Intrekking bijstand. Schending inlichtingenverplichting. Er was sprake van een redelijke grond om in overleg met appellante alsnog een huisbezoek af te leggen. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een - volledig - “informed consent”. Dit betekent echter niet dat wat tijdens het huisbezoek is verklaard en waargenomen buiten beschouwing moet blijven bij de beoordeling van het recht van appellante op bijstand. De beschikbare gegeven bieden een toereikende grondslag voor de conclusie dat appellante in de hier in geding zijnde haar feitelijke woonadres niet had op het uitkeringsadres. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verklaring van [T.] onder ontoelaatbare druk is afgelegd, onjuist is of om andere reden buiten beschouwing moet blijven. Aan de vrijspraak door de strafrechter kan niet de waarde worden gehecht die appellante daaraan meent te kunnen geven.

Uitspraak

11/5542 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van

12 augustus 2011, 10/780 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)

Datum uitspraak: 16 mei 2012

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Engelen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.P.A. Dassen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante ontving sinds 19 november 1979 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%. Zij heeft als haar woonadres opgegeven [uitkeringsadres] in Roermond (uitkeringsadres).

1.2. Naar aanleiding van een melding van de politie Venlo, dat appellante mogelijk samenwoont in Venlo, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan haar verleende bijstand. In dat kader is onder meer appellante op 20 oktober 2009 gehoord en heeft zij inzage gegeven in de bankafschriften van de laatste drie maanden, heeft op 21 oktober 2009 een huisbezoek plaatsgevonden, is dossieronderzoek verricht, is Suwinet geraadpleegd en heeft in Roermond en Venlo een buurtonderzoek plaatsgevonden waarbij getuigen zijn gehoord. In een rapport van de consulent team inkomen van 25 november 2009 is geconcludeerd dat appellante niet op het uitkeringsadres woont. Het onderzoek van de sociale recherche is afgerond met een rapportage van 15 januari 2010.

1.3. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het college bij besluit van 25 november 2009 de bijstand van appellante met ingang van 1 oktober 2009 ingetrokken.

1.4. Bij besluit van 27 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het college het door appellante ingediende bezwaar tegen het besluit van 25 november 2009 ongegrond verklaard. Aan de intrekking heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door onjuiste informatie te verstrekken over haar feitelijke woonadres. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De hier ter beoordeling staande periode loopt van 1 oktober 2009 tot en met 25 november 2009.

4.2. Appellante heeft aangevoerd dat geen sprake was “informed consent” zodat het huisbezoek onrechtmatig was en de onderzoeksbevindingen niet aan de besluitvorming ten grondslag mogen worden gelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet.

4.2.1 Van “informed consent” bij het binnentreden in de woning is sprake indien de toestemming van de belanghebbende daarvoor berust op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek en over de gevolgen van het weigeren van toestemming voor de (verdere) verlening van bijstand. Als een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek bestaat, dan dient de belanghebbende erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. De bewijslast voor het “informed consent” berust op het bestuursorgaan.

4.2.2. Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid van de gegevens die de betrokkene heeft verstrekt, voor zover deze gegevens van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.

4.2.3. Appellante heeft op 20 oktober 2009 verklaard dat zij alleen op het uitkeringsadres in Roermond woont en uitsluitend tijdens de weekenden verblijft bij [T.] in Venlo. Nu uit de bankafschriften bleek dat alle contante geldopnames en andere pintransacties plaatsvonden in de gemeente Venlo en appellante bij een poging tot het afleggen van een huisbezoek op 20 oktober 2009 geen sleutel bij zich had om de voordeur te openen, kon redelijkerwijs getwijfeld worden aan haar opgave dat zij woonde op het uitkeringsadres in Roermond. Er was dan ook sprake van een redelijke grond om, in overleg met appellante, op 21 oktober 2009 alsnog een huisbezoek af te leggen.

4.2.4. Uit het verslag van het huisbezoek van 21 oktober 2009 in het rapport van 15 januari 2010 blijkt dat aan appellante de reden van het huisbezoek is meegedeeld en dat zij niet verplicht was om daaraan haar medewerking te verlenen. Daaruit blijkt echter niet dat aan haar informatie is verstrekt over de gevolgen die het weigeren van toestemming tot het binnentreden van de woning zou kunnen hebben voor de bijstandsverlening. Het college heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een - volledig - “informed consent”. Dat appellante toestemming heeft gegeven voor het huisbezoek maakt dit niet anders. Dit betekent echter niet dat wat tijdens het huisbezoek is verklaard en waargenomen buiten beschouwing moet blijven bij de beoordeling van het recht van appellante op bijstand. Gegeven de aanwezigheid van een redelijke grond zou, indien appellante naar behoren was geïnformeerd en vervolgens zou hebben geweigerd aan het huisbezoek mee te werken, die weigering immers hebben meegebracht dat haar recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, wat evenzeer een grond vormt voor intrekking van bijstand. Dit is slechts anders indien het gebruik maken door het college van wat tijdens het huisbezoek is verklaard en waargenomen zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat die situatie zich hier voordoet.

4.3. Appellante heeft verder, onder verwijzing naar de strafzaak waarin zij is vrijgesproken van bijstandsfraude, gesteld dat zij als alleenstaande woonachtig was op het adres [uitkeringsadres] te Roermond.

4.3.1. Bij het huisbezoek op het uitkeringsadres heeft de sociale recherche post van de zoon van appellante aangetroffen, alsmede een grote hoeveelheid spullen die volgens appellante eigendom is van haar zoon, waaronder twee vitrinekasten met miniatuurmotoren, een televisie met bijbehorende apparatuur, muziekinstrumenten, een kledingkast met herenkleding, een kledingkast met motorkleding, motorhelmen, radiografisch bestuurbare auto’s, op het ladekastje naast het tweepersoons bed een boekje en in de berging een complete visuitrusting, een crossmotor en een racefiets. In één kledingkast hing een geringe hoeveelheid dameskleding; damesschoenen en -onderkleding heeft de sociale recherche niet aangetroffen. Appellante kon vooraf niet vertellen wat de inhoud van de koelkast was en het lukte haar niet om de televisie aan te zetten.

4.3.2. De bevindingen bij het huisbezoek, de afschriften van de bankrekening en de verklaring van [T.] tijdens het huisbezoek dat appellante zeven dagen in de week bij hem woonde, bieden een toereikende grondslag voor de conclusie dat appellante in de hier in geding zijnde periode (1 oktober 2009 tot en met 25 november 2009) haar feitelijke woonadres niet had op het uitkeringsadres. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verklaring van [T.] onder ontoelaatbare druk is afgelegd, onjuist is of om andere reden buiten beschouwing moet blijven. De enkele verklaring van [T.] van 1 juli 2010 is daarvoor onvoldoende. De conclusie dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde, vindt steun in de verklaringen van getuigen uit de buurt.

4.3.3. Aan de vrijspraak door de strafrechter kan niet de waarde worden gehecht die appellante daaraan meent te kunnen geven. Nog daargelaten dat in de strafzaak een andere rechtsvraag voorlag en ander procesrecht van toepassing is, ging het daar om een andere periode dan de hier in geding zijnde, namelijk van 1 november 2002 tot 1 oktober 2009.

4.4. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012.

(get.) J.N.A. Bootsma.

(get.) R. Scheffer.

HD