Home

Centrale Raad van Beroep, 22-12-2011, BV0407, 10-5658 AW

Centrale Raad van Beroep, 22-12-2011, BV0407, 10-5658 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 december 2011
Datum publicatie
9 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BV0407
Zaaknummer
10-5658 AW

Inhoudsindicatie

Bezoldiging teruggebracht naar 70%. De beschikbare medische gegevens - waaraan de gestelde weigering van het UWV van een second opinion niet afdoet - ondersteunen het standpunt van de staatssecretaris dat appellant ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Bij voortduring van die arbeidsongeschiktheid heeft de ambtenaar na 52 weken slechts recht op doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging. De omstandigheid dat appellant eerder buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging was verleend, doet hieraan niet af.

Uitspraak

10/5658 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 3 september 2010, 08/1428 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris van Financiën (hierna: staatssecretaris)

Datum uitspraak: 22 december 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft de Raad op 20 januari 2011 en 27 oktober 2011 nog nadere uiteenzettingen (met bijlagen) gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2011. Appellant is verschenen en de staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H. Grandiek, werkzaam bij de Belastingdienst.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

1.1. Aan appellant, destijds C-functionaris Douane en inmiddels met FPU-ontslag, is in verband met tussen hem en de staatssecretaris gevoerde onderhandelingen over ontslag, in oktober 2006 buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend.

1.2. Op basis van een arbeidsgeneeskundig onderzoek van de bedrijfsarts van 27 april 2007 heeft de staatssecretaris appellant ongeschikt geacht voor het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Omdat de staatssecretaris aannam dat die arbeidsongeschiktheid in ieder geval was ontstaan vóór 1 januari 2007, heeft hij, toen die situatie 52 weken had voortgeduurd, het doorbetalen van de bezoldiging van appellant met ingang van 1 januari 2008 teruggebracht naar 70% van de bezoldiging. Na bezwaar heeft de staatssecretaris bij besluit van 23 oktober 2008 (hierna: bestreden besluit) die vermindering van de doorbetaling gehandhaafd, maar hij heeft de ingangsdatum daarvan bepaald op 27 april 2008, een jaar na de datum van het onderzoek door de bedrijfsarts.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek vernietigd, maar zij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.

3. Appellant heeft in hoger beroep die laatste beslissing bestreden.

4. Naar aanleiding van de standpunten van partijen in hoger beroep overweegt de Raad als volgt.

4.1. Uit de door appellant in hoger beroep en ter zitting gegeven uiteenzettingen leidt de Raad af dat appellant de door hem bestreden beslissing niet juist acht omdat het hem verleende verlof niet was ingetrokken en omdat het UWV een door hem gevraagde second opinion heeft geweigerd.

4.2. De Raad acht de beslissing van de staatssecretaris tot het terugbrengen van de doorbetaling van appellants bezoldiging naar 70% juist. De beschikbare medische gegevens - waaraan de gestelde weigering van het UWV van een second opinion niet afdoet - ondersteunen immers het standpunt van de staatssecretaris dat appellant vanaf (in ieder geval) 27 april 2007 ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Bij voortduring van die arbeidsongeschiktheid heeft de ambtenaar ingevolge artikel 37, eerste lid, tweede volzin van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) na 52 weken slechts recht op doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging. De omstandigheid dat appellant eerder buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging was verleend, doet hieraan niet af. De in de tweede volzin van het tweede lid van artikel 37 van het ARAR gegeven bepaling betreffende de latere ingangsdatum van de beperking van de doorbetaling van de bezoldiging tot 70% is hier niet van toepassing omdat zich niet de in de genoemde bepaling bedoelde situatie voordeed dat appellant buitengewoon verlof genoot zonder behoud van bezoldiging.

4.3. De Raad komt daarom tot de conclusie dat de beslissing van de staatssecretaris betreffende het terugbrengen van de doorbetaling van appellants bezoldiging naar 70% juist is. Dat betekent dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde bestreden besluit in stand blijven. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd, voor zover aangevochten.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en M.C. Bruning en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2011.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) J. van Dam.

HD