Home

Centrale Raad van Beroep, 24-08-2011, BR5750, 11-340 WW

Centrale Raad van Beroep, 24-08-2011, BR5750, 11-340 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 augustus 2011
Datum publicatie
25 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BR5750
Zaaknummer
11-340 WW

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om herziening als bedoeld in art. 8:88 Awb. Geen nieuwe feiten of omstandigheden. Het feit dat appellant in de jaren 1996 tot omstreeks 2001 een vergoeding van zijn ex-werkgever kreeg die naar haar aard en strekking overeenkwam met een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, kan niet worden gezien als een feit dat bij hem vóór de uitspraak niet bekend was en redelijkerwijs niet bekend kon zijn.

Uitspraak

11/340 WW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:

[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (verzoeker),

van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 januari 2008, 06/7345 WW,

in het geding tussen:

verzoeker

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

Datum uitspraak: 24 augustus 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. J.B. Bogaart een verzoek om herziening ingediend van de uitspraak van de Raad van 23 januari 2008, 06/7345 WW.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2011. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Bogaart. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv verzoeker bij besluit van 10 november 2004 terecht per 26 mei 2003 in aanmerking heeft gebracht voor een kortdurende uitkering uit hoofde van de Werkloosheidswet (WW). Naar het oordeel van de Raad voldeed verzoeker niet aan de zogenaamde 4 uit 5 eis, waardoor hij geen aanspraak kon maken op een loongerelateerde uitkering.

1.2. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij in de jaren 1996 tot omstreeks 2001 een vergoeding van zijn ex-werkgever kreeg die als wachtgeldregeling op grond van arbeidsongeschiktheid aangemerkt kan worden. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat deze vergoeding naar haar aard en strekking overeen komt met een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, als gevolg waarvan hij recht had op een loongerelateerde WW-uitkering. Verzoeker heeft zijn stelling onderbouwd met medische informatie die naar zijn zeggen ten tijde van het besluit van 10 november 2004 in het dossier van het Uwv aanwezig was, maar waarover hij op dat moment niet kon beschikken.

1.3. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat wat verzoeker heeft aangevoerd niet kan worden gezien als een nieuw feit in de zin van artikel 8:88 van de Awb.

2. De Raad overweegt als volgt.

2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

2.2. Uit vaste rechtspraak van de Raad blijkt dat het rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over de zaak te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen. Het strekt er in beginsel toe om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. De Raad verwijst hiervoor naar zijn uitspraken van 3 oktober 2003, LJN AN7982 en 19 november 1998, LJN ZB8180.

2.3. Het door verzoeker naar voren gebrachte feit dat hij in de jaren 1996 tot omstreeks 2001 een vergoeding van zijn ex-werkgever kreeg die naar haar aard en strekking overeenkwam met een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, kan niet worden gezien als een feit dat bij hem vóór de uitspraak niet bekend was en redelijkerwijs niet bekend kon zijn. Aan de onder b van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde voorwaarde is daarom niet voldaan. Dit leidt reeds tot afwijzing van het verzoek om herziening.

3. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Wijst het verzoek om herziening af.

Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011.

(get.) B.M. van Dun.

(get.) P. Boer.

CVG