Home

Centrale Raad van Beroep, 23-06-2011, BR0115, 09-2606 WUBO

Centrale Raad van Beroep, 23-06-2011, BR0115, 09-2606 WUBO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 juni 2011
Datum publicatie
5 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BR0115
Zaaknummer
09-2606 WUBO

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer, WUBO-uitkering en -voorzieningen. Appellant heeft niet de Nederlandse nationaliteit. De WUBO kan ook worden toegepast op de persoon die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, als het niet toepassen van deze wet een klaarblijkelijke hardheid zou zijn. Zeer bijzondere omstandigheden? Verweerder heeft volstaan met de motivering dat er geen bijzondere omstandigheden zijn. Geen sprake van een brede beoordeling van de persoonlijke omstandigheden van appellant. Geen deugdelijke motivering. Vernietiging besluit.

Zie ook: LJN BR0123, LJN BR0118, LJN BR5320 en LJN BR5333

Uitspraak

09/2606 WUBO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[Appellant], wonende te [woonplaats], Verenigde Staten, (hierna: appellant),

en

de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)

Datum uitspraak: 23 juni 2011

I. PROCESVERLOOP

Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.

Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 maart 2009, kenmerk BZ 8840, JZ/M60/2009 (hierna: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2011. Appellant is zelf niet verschenen, maar is vertegenwoordigd door W.A. Kitzmann. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands-Indië, is in 1951 naar Nederland gekomen. In 1965 heeft hij zich in de Verenigde Staten gevestigd. In 1974 heeft hij de Amerikaanse nationaliteit aangenomen.

1.2. In 2008 heeft appellant een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer, toekenning van een periodieke uitkering en vergoeding van diverse bijzondere voorzieningen op grond van de Wubo.

1.3. Bij besluit van 11 december 2008 heeft verweerder de aanvraag van appellant afgewezen. Na bezwaar van appellant heeft verweerder bij het bestreden besluit die afwijzing gehandhaafd. Verweerder heeft erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld vanwege zijn internering in Tawangsari in Lawang tijdens de Bersiap-periode. Verweerder heeft echter de gevraagde uitkering en voorzieningen niet toegekend omdat appellant ten tijde van de aanvraag niet de Nederlandse nationaliteit had. Verweerder heeft geen bijzondere omstandigheden gezien op grond waarvan het een klaarblijkelijke hardheid zou zijn om de Wubo niet toe te passen.

2. Appellant heeft daartegen het volgende aangevoerd. Hij heeft in Nederlands-Indië net zozeer geleden als ieder andere Nederlandse onderdaan. In de jaren ’50 werd emigratie gestimuleerd en ging appellant naar de Verenigde Staten. Hij had daar werk, maar het probleem was dat hij alleen promotie kon maken als hij het Amerikaans staatsburgerschap had. In het belang van zijn gezin heeft hij daarvoor gekozen. De Nederlandse regering stond toentertijd geen dubbele nationaliteit toe en heeft een verzoek van appellant daartoe afgewezen. Appellant constateert dat de afwijzing van zijn aanvraag slechts aldus is gemotiveerd dat zijn aanvraag werd ontvangen op het moment dat hij de Amerikaanse nationaliteit had.

3. Verweerder heeft verweer gevoerd.

4. De Raad overweegt het volgende.

4.1. Volgens artikel 3, eerste lid, van de Wubo is deze wet, voor zover in dit geding van belang, van toepassing op degene die in de naoorlogse jaren als burger getroffen is door oorlogsgeweld en op dat moment Nederlander was dan wel Nederlands onderdaan, op voorwaarde dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

4.2. De Raad stelt eerst vast dat appellant niet de Nederlandse nationaliteit heeft. Hij behoort dan ook in beginsel niet tot de kring van rechthebbenden van de Wubo.

4.3. In artikel 3, tweede lid, van de Wubo is echter geregeld dat de wet ook kan worden toegepast op de persoon die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, als het niet toepassen van deze wet een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.

4.4. Verweerder heeft toegelicht op welke wijze hij met de bevoegdheid van artikel 3, tweede lid, van de Wubo omgaat. Voor zover in dit geval van belang, maakt verweerder gebruik van deze bevoegdheid in zeer bijzondere omstandigheden. Daarbij kijkt verweerder naar de persoonlijke situatie van de betrokkene. Verweerder heeft toegelicht dat bij die weging aandacht wordt besteed aan de aard van de oorlogsgebeurtenis, de huidige sociale omgeving, de huidige financiële situatie, de ernst en aard van de gezondheidsproblemen, de reden van verlies van de Nederlandse nationaliteit en de reden van emigratie. Verweerder heeft benadrukt dat deze opsomming niet als limitatief moet worden gezien. Per geval wordt beoordeeld of er sprake is van een zeer bijzonder geval op grond waarvan het niet toepassen van de Wubo tot een klaarblijkelijke hardheid leidt.

4.5. De Raad stelt vast dat uit de gedingstukken in deze zaak onvoldoende blijkt dat verweerder een weging als onder 4.4 verwoord heeft gemaakt. Het bestreden besluit bevat geen motivering waaruit een dergelijke weging blijkt. Verweerder heeft immers volstaan met de motivering dat er geen bijzondere omstandigheden zijn. Uit het sociaal rapport blijkt de Raad niet dat in het kader van die beoordeling de nodige informatie is gevraagd aan appellant over zijn financiële situatie, zijn sociale omgeving en de aard en ernst van de gezondheidsproblemen. Ook uit de nadere motivering van verweerder heeft de Raad onvoldoende kunnen afleiden op grond waarvan de beoordeling van verweerder heeft plaatsgevonden.

4.6. Het voorgaande betekent dat aan het bestreden besluit geen zorgvuldig onderzoek vooraf is gegaan en dat het niet berust op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit kan daarom wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand blijven. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak vóór 1 oktober 2011 een nieuw besluit moeten nemen.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat niet is gebleken van daarvoor in aanmerking komende kosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

Bepaalt dat verweerder vóór 1 oktober 2011 een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;

Bepaalt dat verweerder aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van

€ 35,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2011.

(get.) A. Beuker-Tilstra.

(get.) I. Mos.

RS