Home

Centrale Raad van Beroep, 27-05-2011, BQ6492, 10-102 AKW

Centrale Raad van Beroep, 27-05-2011, BQ6492, 10-102 AKW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 mei 2011
Datum publicatie
31 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6492
Zaaknummer
10-102 AKW

Inhoudsindicatie

Herziening kinderbijslag met terugwerkende kracht. Kinderen in pleeggezin. Appellante heeft hen niet in belangrijke mate onderhouden. Schending inlichtingenverplichting. Niet gebleken dat de Svb het beleid terzake niet consistent heeft toegepast.

Uitspraak

10/102 AKW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 november 2009, 09/389,

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).

Datum uitspraak: 27 mei 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2011. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van den Berg.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellante ontving kinderbijslag ten behoeve v[U]] geboren [in] 2002,[I]] geboren [in] 2004. Naar aanleiding van een melding van de gemeente is de Svb in juli 2007 een onderzoek gestart naar het woonadres en het onderhoud van de kinderen. In juni 2008 heeft appellante medegedeeld dat [U] en [I] sinds maart 2007 in een pleeggezin verblijven en heeft appellante opgaaf gedaan van de kosten ten behoeve van het onderhoud van beide kinderen.

1.2. Bij besluit van 15 oktober 2008 heeft de Svb appellante medegedeeld dat het recht op kinderbijslag voor [U] en [I] met terugwerkende kracht wordt herzien. Omdat genoemde kinderen niet tot haar huishouden behoorden en appellante hen niet in belangrijke mate heeft onderhouden, heeft zij met ingang van het tweede kwartaal van 2007 geen aanspraak op kinderbijslag voor hen.

1.3. Bij het bestreden besluit van 19 maart 2009 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 15 oktober 2008 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellante heeft verzuimd de Svb tijdig in te lichten over het uitwonend worden van de kinderen en dat het appellante duidelijk had kunnen zijn dat zij te veel kinderbijslag ontving. De door appellante gestelde sociale en financiële omstandigheden leveren geen dringende redenen op om de herziening te beperken.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Overwogen is dat appellante haar inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat de uithuisplaatsing in maart 2007 van invloed zou zijn op het recht op kinderbijslag. Dit geldt te meer nu duidelijk is dat appellante de kinderen daarna niet in belangrijke mate heeft onderhouden. De rechtbank is van oordeel dat het recht op kinderbijslag met ingang van het tweede kwartaal van 2007 terecht is herzien en dat de Svb in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien.

3. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om van de herziening af te zien gelegen in de psychische problemen van appellante, die zij had rond het herzieningsbesluit in de bezwaarfase en daarna. Verwezen is daarbij naar de in bezwaar overgelegde beschikking van 1 december 2008 van de rechtbank Groningen, waarbij het verzoek is afgewezen tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van appellante op grond van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet Bopz) omdat geen sprake is van gevaar doch waarbij is vastgesteld dat bij appellante sprake is van een psychotisch beeld met paranoïde wanen. Appellante heeft verzocht om vergoeding van de geleden schade in de vorm van wettelijke rente.

4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Voorts is niet in geschil dat appellante haar kinderen met ingang van het tweede kwartaal van 2007 niet in belangrijke mate heeft onderhouden en dat zij om die reden vanaf voornoemd kwartaal geen aanspraak heeft op kinderbijslag. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of er een dringende reden is om van herziening van het recht op kinderbijslag af te zien.

4.3. Ingevolge het eerste lid van artikel 14a van de AKW dient een besluit tot toekenning van kinderbijslag te worden herzien of ingetrokken, onder meer indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de in artikel 15 van de AKW neergelegde inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag toekennen van de toeslag of indien anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Ingevolge het tweede lid van artikel 14a van de AKW kan van herziening of intrekking om dringende redenen worden afgezien.

4.4. Het gaat volgens de Raad bij dringende redenen om incidentele uitzonderingen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat dergelijke dringende redenen zich in dit geval niet voordoen. Met de slechte financiële omstandigheden van appellante wordt door de Svb rekening gehouden bij de vraag of en in welke mate tot invordering kan worden overgegaan, waarbij de zogenoemde beslagvrije voet een belangrijke rol speelt. Dit blijkt ook uit het door appellante overgelegde besluit van 23 november 2009 waarin wordt geconstateerd dat appellante geen aflossingscapaciteit heeft en op dat moment niet hoeft terug te betalen. Naar het oordeel van de Raad is appellantes standpunt dat haar psychische toestand een dringende reden vormt om van herziening af te zien onvoldoende onderbouwd. In de door appellante overgelegde beschikking op grond van de Wet Bopz heeft de rechtbank geconstateerd dat appellante lijdt aan een psychotisch beeld met paranoïde wanen. Volgens vaste jurisprudentie echter, waarin onder andere gewezen wordt op de wetsgeschiedenis, kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een herzieningsbesluit voor de betrokkene heeft. Nu er geen aanknopingspunt is om tot het oordeel te komen dat de psychische klachten van appellante het gevolg zijn van het door de Svb genomen herzieningsbesluit, kan naar het oordeel van de Raad reeds daarom het beroep op dringende redenen op deze grond niet slagen.

4.5. Met betrekking tot appellantes beroep op het beleid van de Svb overweegt de Raad als volgt. De vraag of de Svb terecht de aanspraak op kinderbijslag met volledig terugwerkende kracht heeft herzien beantwoordt de Raad bevestigend. De Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht. De Raad is van oordeel – in lijn met zijn uitspraak van 16 juli 2010 (LJN BN2197) met betrekking tot het met terugwerkende kracht herzien van een WAO-uitkering en het in dat kader door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gevoerde beleid – dat het door de Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt dient te worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast. De Raad is niet gebleken dat de Svb voormeld beleid niet consistent heeft toegepast.

4.6. Op grond van het vorenstaande concludeert de Raad tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.

5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2011.

(get.) E.E.V. Lenos.

(get.) D.E.P.M. Bary.

GdJ