Home

Centrale Raad van Beroep, 18-02-2011, BP5138, 09-5500 WIA

Centrale Raad van Beroep, 18-02-2011, BP5138, 09-5500 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 februari 2011
Datum publicatie
22 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BP5138
Zaaknummer
09-5500 WIA

Inhoudsindicatie

WIA-dagloon is juist vastgesteld. Art. 17 van het Dagloonbesluit ziet uitsluitend op het WW-dagloon en is niet van toepassing op het WIA-dagloon. Een garantiebepaling voor het WIA-dagloon is bewust achterwege gelaten. De wijze waarop appellant het dagloon heeft vastgesteld, is dan ook overeenkomstig de bedoeling van de wetgever.

Uitspraak

09/5500 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 augustus 2009, 08/1429 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)

en

appellant.

Datum uitspraak: 18 februari 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. O. Labordus, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, vestiging Rijswijk, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2011. Appellant was vertegenwoordigd door mr. P.J. van Ogtrop. Betrokkene is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. S. Dolsjak, kantoorgenoot van mr. Labordus.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten verwijst de Raad naar overweging 2.1 van de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

1.2. Appellant heeft het dagloon van betrokkene vastgesteld op € 118,77. Daarbij is uitgegaan van de inkomsten die betrokkene in de referteperiode heeft ontvangen, te weten loon uit de dienstbetrekking bij [naam supermarkt] over de periode 26 september 2004 tot 2 augustus 2005 en WW-uitkering over de periode 2 augustus tot 26 september 2005.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van appellant van

27 december 2007 ter zake gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene dient te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: Dagloonbesluit) geen WIA-dagloongarantie is opgenomen. De rechtbank is niettemin van oordeel dat appellant bij het bepalen van het dagloon van appellant aansluiting had moeten zoeken bij het bepaalde in artikel 17 van het Dagloonbesluit. De letterlijke tekst van dit artikel voorziet weliswaar enkel in een dagloongarantie WW bij werkhervatting tegen een lager loon, maar de situatie van betrokkene verschilt daarvan niet wezenlijk. Dit artikel is immers gericht op bescherming van de werknemer tegen eventueel financieel nadeel als uit het accepteren van lager betaald werk werkloosheid zou ontstaan.

3.1. Appellant heeft hiertegen aangevoerd dat het dagloon wel juist is vastgesteld. De rechtbank is met haar benadering voorbij gegaan aan de tekst van het Dagloonbesluit en de bedoeling van de wetgever, zoals die nog nader is toegelicht in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 oktober 2008 in antwoord op een brief van de rechtbank van 2 oktober 2008. Voorts heeft de rechtbank miskend dat artikel 17 van het Dagloonbesluit een bijzondere regeling betreft, die een afwijking van de hoofdregel inhoudt en om die reden restrictief moet worden uitgelegd. Het Dagloonbesluit voorziet niet in een hardheidsclausule. Ten slotte heeft appellant aangegeven dat het aan de wetgever is en niet aan de rechter om eventuele onredelijke en niet beoogde effecten van de in het Dagloonbesluit neergelegde systematiek teniet te doen.

3.2. Betrokkene heeft aangegeven het eens te zijn met de uitspraak van de rechtbank. Als hij niet was gaan werken tegen een lager loon had hij nu een hogere uitkering gekregen. Dat is in strijd met de bedoeling van de garantiebepaling van artikel 17 van het Dagloonbesluit.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het dagloon van betrokkene op grond van de artikelen 2 en 3 van het Dagloonbesluit € 118,77 is. Partijen verschillen evenwel van mening over het antwoord op de vraag of artikel 17 van het Dagloonbesluit en/of de bedoeling van de wetgever in dit geval tot een hoger dagloon moet leiden.

4.2. De Raad is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Raad wijst daartoe in de eerste plaats op de Nota van toelichting bij het Dagloonbesluit (Stb. 2005, 546, blz. 17), waaruit wordt overgenomen:

“Onderscheid tussen de dagloonberekening voor de ZW en de WW enerzijds en de Wet WIA en de WAO anderzijds

De uitkeringen op grond van de WW en de ZW worden gebaseerd op de dienstbetrekking waaruit de werkloosheid of de ziekte is ontstaan. Voor de ZW en de WW wordt daarom bij de dagloonberekening uitsluitend rekening gehouden met het loon uit de dienstbetrekking, en uit de overige dienstbetrekkingen in het refertejaar naar de mate waarin de laatste dienstbetrekking daarvoor in de plaats is gekomen.

Het arbeidsongeschiktheidsbegrip in de Wet WIA en de WAO is gericht op algemene ongeschiktheid voor werk. Bij de berekening van het WIA- en het WAO-dagloon wordt daarom het loon uit alle dienstbetrekkingen in het refertejaar in aanmerking genomen.”.

Voorts wijst de Raad op de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de rechtbank van

16 oktober 2008. Daarin is aangegeven (waarbij met Besluit het Dagloonbesluit is bedoeld):

“Uw vraag is of bij het opstellen van het Besluit is voorzien dat WIA-uitkeringsgerechtigden er in inkomen op achteruit gaan, omwille van het feit dat hun loon in het refertejaar lager was dat hun WW-uitkering. U refereert hierbij aan artikel 17 van het Besluit dat een dagloongarantie bevat voor WW-uitkeringsgerechtigden in de situatie dat binnen 12 maanden na de dag van beëindiging van een eerdere dienstbetrekking een nieuwe dienstbetrekking tegen een lager loon wordt aangegaan.

In antwoord op uw vraag merk ik op dat er een onderscheid is tussen de berekening van het dagloon voor de ZW en WW enerzijds en de Wet WIA en de WAO anderzijds. Bij de WW en ZW gaat het om de dienstbetrekking waaruit de werkloosheid of ziekte is ontstaan. Daarom wordt de dagloonberekening voor de ZW en WW in beginsel uitsluitend gebaseerd op die dienstbetrekking. Bij de Wet WIA en de WAO gaat het om algemene ongeschiktheid voor werk. Op grond daarvan wordt de berekening van het WIA- en WAO-dagloon gebaseerd op het loon uit alle dienstbetrekkingen in het refertejaar.

Voor de WW is in het Besluit een algemene dagloongarantie opgenomen.

Een dergelijke garantie is voor WAO- en WIA-gerechtigden achterwege gebleven omdat bij de vaststelling van het dagloon rekening wordt gehouden met het loon uit alle dienstbetrekkingen in het refertejaar. Dit kan in bepaalde specifieke situaties tot gevolg hebben dat het WAO- of WIA-dagloon lager is dan het dagloon van een tijdens het refertejaar genoten WW-uitkering.

Tot slot is nog van belang dat een WW-recht een aan het arbeidsverleden gerelateerde maximumduur heeft en een WIA-recht kan doorlopen tot het 65e jaar.”.

4.3. Artikel 17 van het Dagloonbesluit ziet dus uitsluitend op het WW-dagloon en is niet van toepassing op het WIA-dagloon. Zowel uit de letterlijke tekst van artikel 17 als uit de bedoeling van de wetgever zoals deze hiervoor is weergegeven kan de Raad niet anders concluderen dan dat een garantiebepaling voor het WIA-dagloon bewust achterwege is gelaten. De wijze waarop appellant het dagloon heeft vastgesteld, is dan ook overeenkomstig de bedoeling van de wetgever. Dat het WIA-dagloon van betrokkene - bij overigens gelijke omstandigheden - hoger was geweest als hij niet bij [naam supermarkt] was gaan werken en dat betrokkene zich hierdoor tekort gedaan voelt, is niet onbegrijpelijk, maar leidt niet tot een ander oordeel. Het is aan de wetgever en niet aan de rechter om eventuele onredelijke gevolgen van de in het Dagloonbesluit neergelegde systematiek teniet te doen.

5.1. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep doel treft. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en het inleidende beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.2. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2011.

(get.) G. van der Wiel.

(get.) T.J. van der Torn.

GdJ