Home

Centrale Raad van Beroep, 08-12-2010, BO8860, 10/4257 WMO + 10/4258 WMO VV

Centrale Raad van Beroep, 08-12-2010, BO8860, 10/4257 WMO + 10/4258 WMO VV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
8 december 2010
Datum publicatie
24 december 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BO8860
Zaaknummer
10/4257 WMO + 10/4258 WMO VV

Inhoudsindicatie

Afwijzing voorlopige voorziening. Kortsluiting. Afwijzing aanvraag traplift. Onzorgvuldig onderzoek. In het aan het College uitgebrachte herziene advies is onvoldoende concreet ingegaan op de gestelde vragen.

Uitspraak

10/4257 WMO

10/4258 WMO VV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

G E R E C T I F I C E E R D E U I T S P R A A K

als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om een voorlopige voorziening van:

[Verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoeker)

in verband met het hoger beroep van

verzoeker

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 1 juli 2010, 09/157 (hierna: aangevallen uitspraak)

in het geding tussen

verzoeker

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn (hierna: College).

Datum uitspraak: 8 december 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft drs. A. Koeleman, werkzaam bij MEE Noordwest-Holland te Den Helder, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2010. Voor verzoeker is verschenen drs. Koeleman. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door W.T.M. Schwering, werkzaam bij de gemeente Hoorn.

II. OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Verzoeker heeft nekklachten. Daarnaast heeft hij een verminderde functie van de benen, waardoor zijn mobiliteit wordt beperkt. Verzoeker heeft psychische klachten door acceptatieproblematiek en de neiging om over zijn grenzen te gaan. Verder kampt verzoeker met extreme vermoeidheid. In beroep heeft verzoeker bovendien melding gemaakt van incontinentie. In verband met zijn beperkingen maakt verzoeker gebruik van diverse voorzieningen, zoals een scootmobiel en een douchestoel.

1.2. Op 18 juni 2008 heeft verzoeker bij het College in het kader van de Wmo een aanvraag om een woonvoorziening in de vorm van een traplift ingediend. Verzoeker heeft de traplift nadien op eigen kosten laten plaatsen.

1.3. Bij besluit van 5 september 2008 heeft het College na advies van B.W. Evertse en W.C. Rijpkema-Korthouwer, arts respectievelijk indicatie-adviseur bij Trompetter & Van Eeden, van 12 augustus 2008 de aanvraag van verzoeker afgewezen.

1.4. Bij besluit van 4 december 2008 heeft het College na advies van Evertse en Rijpkema-Korthouwer van 11 november 2008 het tegen het besluit van 5 september 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aangegeven is dat verzoeker ondanks zijn beperkingen voldoende in staat is om trap te lopen en om te slapen en te douchen op de eerste verdieping, waardoor voor de aangevraagde traplift geen noodzaak bestaat. Verder is aangegeven dat het gebruik van een hobbyruimte op de eerste verdieping niet behoort tot de elementaire woonfuncties en daarom bij de toekenning van een voorziening in het kader van de Wmo geen rol speelt. Opgemerkt is dat niet is gebleken dat verzoeker zijn hobby niet op de begane grond kan uitoefenen en de voor de beoefening van die hobby benodigde zaken niet aldaar kan onderbrengen.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar van 4 december 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen. Het aan het besluit op bezwaar voorafgegane deskundigenadvies is zorgvuldig tot stand gekomen. Het kunnen bereiken van een hobbykamer op de eerste verdieping van een woning behoort niet tot de elementaire woonfuncties en valt daarom niet onder de zorgplicht van het College in het kader van de Wmo. Verzoeker heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat bij het gebruik van de hobbykamer op de eerste verdieping huishoudelijke activiteiten - verzoeker vouwt aldaar het wasgoed - op de voorgrond staan dan wel dat die activiteiten noodzakelijkerwijs in de hobbykamer dan wel elders op de eerste verdieping moeten plaatsvinden.

3. Verzoeker heeft in hoger beroep gesteld dat het College in strijd handelt met de krachtens de Wmo op het College rustende verplichting om belemmeringen in de zelfredzaamheid van mensen weg te nemen, mensen in staat te stellen een eigen huishouden te (blijven) voeren en andere mensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan en te onderhouden. Volgens verzoeker heeft het weigeren van de gevraagde voorziening tot gevolg dat hij zijn hobby niet meer kan uitoefenen, waardoor hij een belangrijk deel van zijn sociale contacten zal verliezen en zal vereenzamen. Daarbij speelt volgens verzoeker mee dat hij vanwege ruimtegebrek zijn hobby niet anders dan in de daartoe ingerichte kamer op de eerste verdieping van zijn woonhuis kan uitoefenen. In hoger beroep heeft verzoeker bovendien aangevoerd dat hij overdag bedrust nodig heeft en daarom alsmede vanwege zijn incontinentie vaker dan door het College is aangenomen de eerste verdieping moet kunnen bereiken.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet (Bw) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Bw hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Hij zal daarom met toepassing van artikel 21 van de Bw in verbinding met artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

4.3. Ingevolge artikel 3:9 van de Awb moet een bestuursorgaan, indien zijn besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich ervan vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het College zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van deze verplichting. De voorzieningenrechter wijst daartoe op het volgende. Voorafgaand aan het besluit op bezwaar heeft het College aan Trompetter & Van Eeden verzocht om een herbeoordeling van het advies van 12 augustus 2008. Het College heeft daarbij aan Trompetter & Van Eeden enkele concrete vragen over de energetische beperkingen van verzoeker en over de elementaire woonfuncties gesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Trompetter & Van Eeden in het in reactie hierop op 11 november 2008 aan het College uitgebrachte herziene advies onvoldoende concreet is ingegaan op de gestelde vragen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat de door het College in het besluit op bezwaar van 4 december 2008 neergelegde conclusie dat de noodzaak voor de gevraagde voorziening ontbreekt niet logisch voortvloeit uit de bevindingen van de adviseur Trompetter & Van Eeden.

4.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het besluit op bezwaar van 4 december 2008 wegens strijd met artikel 3:9 van de Awb niet in stand kan blijven. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten, wordt vernietigd en het beroep gegrond wordt verklaard. Het College zal een nieuw besluit op het bezwaar van verzoeker moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College zal nader onderzoek moeten (laten) doen naar de energetische beperkingen van verzoeker en de noodzaak van de gevraagde voorziening. Het College dient hierbij te betrekken dat verzoeker, zoals hij heeft gesteld, ook voor het nemen van bedrust en vanwege zijn incontinentie de eerste verdieping van zijn woning dient te bezoeken. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat onder deze omstandigheden geen grond.

5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 644,-- in beroep en € 874,-- in hoger beroep.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

in de hoofdzaak:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep gegrond;

Vernietigt het besluit op bezwaar van 4 december 2008;

Bepaalt dat het College binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;

Bepaalt dat het College aan verzoeker het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van

€ 150,- vergoedt.

op het verzoek om een voorlopige voorziening:

Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.

Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van J.R.K.A.M. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010.

(get.) H.C.P. Venema.

(get.) J.R.K.A.M. Waasdorp.

EW