Home

Centrale Raad van Beroep, 07-12-2010, BO7958, 08/6331 WW + 09/1569 WW

Centrale Raad van Beroep, 07-12-2010, BO7958, 08/6331 WW + 09/1569 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 december 2010
Datum publicatie
22 december 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BO7958
Formele relaties
Zaaknummer
08/6331 WW + 09/1569 WW
Relevante informatie
Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 01-06-2013] [Regeling ingetrokken per 2013-06-01], Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 01-06-2013] [Regeling ingetrokken per 2013-06-01] art. 13

Inhoudsindicatie

Vaststelling dagloon. Werkloosheid van betrokkene is niet ontstaan door gehele of gedeeltelijke afschatting voor de WAO, maar door beëindiging van zijn dienstverband gevolgd door beëindiging van de daarop betrekking hebbende uitkering ingevolge de ZW, brengt niet met zich dat artikel 13 van het Besluit hier toepassing mist.

Uitspraak

08/6331 WW

09/1569 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 september 2008, 07/4925 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)

en

appellant

Datum uitspraak: 7 december 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. E. van der Heijden, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend.

Op 27 januari 2009 heeft appellant een nieuw besluit genomen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. P.J. van Ogtrop, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Betrokkene ontving een (vervolg)uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%, per 22 februari 2007 verhoogd naar 65-80%, en met een vervolgdagloon van € 91,35. Met ingang van 16 augustus 2004 heeft hij op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werkzaamheden verricht voor [naam B.V.]. Daar heeft hij zich op 17 augustus 2005 ziek gemeld, waarna hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend.

De dienstbetrekking is met ingang van 15 februari 2006 geëindigd. De ZW-uitkering is beëindigd per 14 augustus 2007. In verband daarmee heeft betrokkene een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.

1.2. Bij besluit van 6 september 2007 heeft appellant betrokkene met ingang van 14 augustus 2007 een WW-uitkering toegekend. Daarbij is het dagloon vastgesteld op € 25,12. Dit WW-dagloon is met toepassing van artikel 13 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: Besluit) afgeleid van het laatstelijk voor betrokkene geldende WAO-vervolgdagloon.

1.3. Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft appellant het hiertegen gerichte bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van

30 oktober 2007 vernietigd, appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. De rechtbank overwoog kort samengevat dat appellant op 14 augustus 2007 niet verkeerde in de situatie waar artikel 13 van het Besluit op ziet. Zijn WAO-aanspraken zijn op die datum niet veranderd. De werkloosheid ontstond op 14 augustus 2007 niet door een herbeoordeling voor de WAO, maar doordat betrokkene niet langer arbeidsongeschikt werd geacht in het kader van de ZW. Nu de WW uitkering niet in de plaats is gekomen van een WAO uitkering, komt bij de vaststelling van het WW dagloon aan het WAO (vervolg)dagloon geen betekenis toe, aldus de rechtbank.

3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat uit de tekst van artikel 13 van het Besluit niet is op te maken dat de toepassing daarvan beperkt is tot werkloosheid die het gevolg is van verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Weliswaar wordt in de Nota van toelichting bij artikel 13 het woord “afschatting” gebruikt, maar daar staat de systematiek van de WW bij samenloop met arbeidsongeschiktheid tegenover. Deze systematiek is zodanig dat de WW steeds aanvullend is ten opzichte van de WAO uitkering. Alleen bij een praktische schatting, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid wordt bepaald door de werkzaamheden die de arbeidsongeschikte feitelijk is gaan verrichten, is dit anders. In het geval van betrokkene is deze uitzondering echter niet aan de orde, aldus appellant.

4. Bij het in rubriek I genoemde besluit van 27 januari 2009 heeft appellant opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist en daarbij in afwijking van het besluit van 30 oktober 2007 het WW-dagloon per 14 augustus 2007 verhoogd naar € 31,06. Dit besluit wordt op de voet van de artikelen 6:18 en 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het geschil in hoger beroep betrokken.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit zoals dit ten tijde hier van belang luidde is het WW-dagloon van de werknemer die op de dag voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO heeft ontvangen naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, indien die uitkering met ingang van de eerste werkloosheidsdag wordt ingetrokken dan wel niet meer wordt uitbetaald op grond van artikel 43, eerste lid, of artikel 44, eerste lid, onderdeel a, van de WAO, gelijk aan het laatstelijk geldende WAO-dagloon.

5.2. In artikel 13, tweede lid, van het Besluit is bepaald dat het WW dagloon van de werknemer die op de eerste werkloosheidsdag, of op de eerste dag van herleving van het recht op werkloosheidsuitkering, een uitkering op grond van de WAO naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt, wordt vastgesteld door evenredige verlaging van het laatstelijk geldende WAO-dagloon. Het WW dagloon (lees: dit WAO dagloon) wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin de uitkering, waarvoor het dagloon wordt vastgesteld, in de plaats is gekomen voor de uitkering op grond van de WAO.

5.3. Ingevolge artikel 13, zesde lid, van het Besluit wordt, indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering laatstelijk was gebaseerd op een WAO-vervolgdagloon, bij de toepassing van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid voor «WAO dagloon» gelezen: WAO-vervolgdagloon.

5.4. Op 14 augustus 2007 ontving betrokkene een WAO-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 80%. Het bepaalde in artikel 13, tweede en zesde lid, van het Besluit bracht dan ook met zich dat zijn WW-dagloon moest worden bepaald door evenredige vermindering van zijn WAO-vervolgdagloon. Deze vermindering diende te geschieden op de wijze zoals nader aangegeven in artikel 13, vierde lid, van het Besluit. Betrokkene heeft niet gesteld dat de evenredige vermindering in strijd met laatstgenoemd artikellid of anderszins onjuist is berekend.

5.5. De omstandigheid dat de werkloosheid van betrokkene niet is ontstaan door gehele of gedeeltelijke afschatting voor de WAO, maar door beëindiging van zijn dienstverband met [naam B.V.] gevolgd door beëindiging van de daarop betrekking hebbende uitkering ingevolge de ZW, brengt niet met zich dat artikel 13 van het Besluit hier toepassing mist. Die door betrokkene en de rechtbank voorgestane opvatting vindt geen grondslag in de bewoordingen of in de strekking van het artikel. Waar in de Nota van toelichting (Stb. 2005, 546, p. 24) wordt gesproken over theoretische afschatting in het kader van de WAO, wordt niet bedoeld dat artikel 13 uitsluitend van toepassing is op werkloosheid die het gevolg is van zo’n afschatting, maar dat het theoretische karakter van de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid met zich brengt dat aan de betrokkene een bepaalde verdiencapaciteit wordt toegedicht, ongeacht of hij deze feitelijk kan benutten. Gegeven die theoretische vaststelling van de verdiencapaciteit, is het verzekerde belang door de regelgever tot het beloop van een volledige WAO-uitkering beperkt.

5.6. Het hoger beroep treft in zoverre doel.

5.7. Blijkens het nieuwe besluit op bezwaar van 27 januari 2009 handhaaft appellant echter niet langer het standpunt dat het dagloon ook overigens op het juiste bedrag was vastgesteld. Dit betekent dat de rechtbank het besluit op bezwaar van

30 oktober 2007 zij het op andere gronden terecht heeft vernietigd. Daarmee komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.

5.8. Nu betrokkene afgezien van de onder 5.1 tot en met 5.6 verworpen beroepsgronden niet heeft aangevoerd dat het bij het besluit van 27 januari 2009 vastgestelde dagloon onjuist is, dient het beroep tegen dit besluit ongegrond te worden verklaard.

6. De Raad ziet aanleiding om appellant met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322, , wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 januari 2009 ongegrond;

Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322, ;

Bepaalt dat met toepassing van artikel 22, derde lid, van de Beroepswet van appellant een griffierecht van € 433, wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2010.

(get.) R.C. Schoemaker.

(get.) J.M. Tason Avila.

RB