Home

Centrale Raad van Beroep, 01-12-2010, BO6128, 10/3542 Wajong

Centrale Raad van Beroep, 01-12-2010, BO6128, 10/3542 Wajong

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 december 2010
Datum publicatie
3 december 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BO6128
Zaaknummer
10/3542 Wajong

Inhoudsindicatie

Exportverbod Wajong-uitkering.Geen zwaarwegende reden(en). Dat de vader, vanuit de situatie dat hij een werkloosheidsuitkering ontvangt, welke uitkering op dat moment nog slechts ongeveer een half jaar zou duren, het aanbod van een functie op Curaçao heeft aanvaard, acht de Raad begrijpelijk, maar de Raad is met het Uwv van oordeel dat niet kan worden gesteld dat de vader op grond van de op hem ingevolge de Werkloosheidswet rustende verplichting tot werkaanvaarding verplicht was tot het aanvaarden van de functie op Curaçao.

Uitspraak

10/3542 Wajong

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 mei 2010, 09/5619 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),

en

appellant.

Datum uitspraak: 1 december 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend en verzocht om versnelde behandeling.

De Raad heeft bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld.

Namens betrokkene zijn nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Hilten. Voor betrokkene zijn verschenen zijn moeder [naam moeder] en mr. P.R. Klaver, advocaat te Bergen op Zoom.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wajong, zoals die luidden tot 1 januari 2010.

1.2. Betrokkene ontvangt sinds 9 maart 2007 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij brief van 20 juli 2009 is namens betrokkene aan appellant gemeld dat hij op een nader te bepalen datum met zijn moeder en de overige gezinsleden zal verhuizen naar Curaçao.

1.3. Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft appellant meegedeeld dat de Wajong-uitkering wordt beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin betrokkene buiten Nederland is gaan wonen. Appellant heeft daarbij aangegeven van mening te zijn dat beëindiging van de uitkering in het geval van betrokkene niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

2. Bij besluit van 16 november 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 11 augustus 2009 ongegrond verklaard. Tegen het bestreden besluit heeft betrokkene beroep ingesteld.

3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 11 augustus 2009 herroepen, bepaald dat het recht van betrokkene op Wajong-uitkering niet eindigt wanneer hij met zijn ouders op Curaçao gaat wonen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Zij heeft daartoe overwogen dat er voor betrokkene een zwaarwegende reden is om buiten Nederland te gaan wonen. Die reden is gelegen in het feit dat de vader van betrokkene, die reeds geruime tijd werkloos was, een hem aangeboden baan op Curaçao heeft aanvaard. In dit verband heeft de rechtbank er op gewezen dat voor de vader van betrokkene op grond van de Werkloosheidswet een plicht tot werkaanvaarding bestond. Onder deze omstandigheden kan, zo heeft de rechtbank geoordeeld, niet worden gezegd dat de verhuizing van de vader van betrokkene - en daarmee samenhangend de verhuizing van betrokkene - in overwegende mate is gebaseerd op een eigen keuze. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat er een noodzaak bestaat om buiten Nederland te gaan wonen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland van 29 april 2003, Stcrt 2003, nr. 84 (hierna: Besluit). Zij heeft geconcludeerd dat, nu betrokkene door het beëindigen van zijn uitkering een aanmerkelijk nadeel zal ondervinden, appellant ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. De beroepsgrond van betrokkene dat hij op Curaçao meer kans heeft op het kunnen aanvaarden van arbeid dan in Nederland heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak afgewezen, omdat betrokkenes arbeidsperspectief op Curaçao geen zwaarwegende reden vormt voor toepassing van de hardheidsclausule.

4.1. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, voor zover de rechtbank heeft overwogen dat er voor betrokkene een noodzaak bestaat om buiten Nederland te gaan wonen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit. Appellant is van mening dat die noodzaak zich niet voordoet voor betrokkene. De vader van betrokkene heeft er zelf voor gekozen om op Curaçao werk te aanvaarden en was niet op grond van de Werkloosheidswet verplicht om de hem aangeboden functie op Curaçao te aanvaarden en om die reden naar Curaçao te verhuizen. De reden van de verhuizing moet objectief en dwingend van aard zijn en dat is volgens appellant niet het geval. Naar de mening van appellant levert beëindiging van de Wajong-uitkering van betrokkene, als aangegeven in het bestreden besluit, voor betrokkene geen onbillijkheid van overwegende aard op.

4.2. Betrokkene heeft in verweer in hoger beroep betoogd dat hij afhankelijk is van zijn ouders voor zijn verzorging en dat het aanvaarden door zijn vader van de functie op Curaçao niet in overwegende mate een eigen keuze is, gelet op diens werkloosheidssituatie. Betrokkene is van mening dat zijn vader, gelet op het feit dat hij ongeveer twee en een half jaar werkloos was, deze functie hem werd aangeboden, en zijn werkloosheidsuitkering nog slechts ongeveer een half jaar zou duren, niet anders kon dan de functie aanvaarden. De redenen om de functie op Curaçao te aanvaarden zijn daarmee objectief en dwingend van aard. Voorts heeft betrokkene gesteld dat zijn standpunt in overeenstemming is met het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar in kort geding gegeven (uitspraak van 24 augustus 2005, LJN AU1711).

5. De Raad overweegt het volgende.

5.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in het geval van betrokkene sprake is van zodanige omstandigheden dat beëindiging van de Wajong-uitkering van betrokkene leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, in de zin van artikel 17, zevende lid, van de Wajong.

5.2. Met betrekking tot dit geschilpunt stelt de Raad voorop dat in artikel 17, eerste lid, aanhef en sub c, van de Wajong is bepaald dat het recht op uitkering krachtens die wet eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Appellant kan dit zogenoemde exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het zevende lid van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

5.3. Appellant heeft in zijn Besluit aangegeven op welke wijze door hem uitvoering zal worden gegeven aan deze hardheidsclausule. In artikel 2 van het Besluit is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op uitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:

a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;

b. het aanvaarden van arbeid met enig reïntegratieperspectief;

c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.

5.4. In de toelichting op dit Besluit is ten aanzien van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, aangegeven dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en niet in overwegende mate gebaseerd kunnen zijn op een eigen keuze. In de toelichting bij het Besluit is voorts aangegeven dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast. Ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties kan er grond zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent.

5.5. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene voor zijn verzorging afhankelijk is van zijn ouders.

5.6. Met appellant is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat de vader van betrokkene een functie heeft aanvaard op Curaçao en om die reden, samen met de overige gezinsleden, waaronder betrokkene, naar Curaçao wil verhuizen, niet kan worden aangemerkt als een zwaarwegende reden in de zin van artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit. Anders dan de rechtbank acht de Raad de omstandigheden waaronder de vader van betrokkene die functie heeft aanvaard niet zodanig dat kan worden gesteld dat de vader genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen. Dat de vader, vanuit de situatie dat hij een werkloosheidsuitkering ontvangt, welke uitkering op dat moment nog slechts ongeveer een half jaar zou duren, het aanbod van een functie op Curaçao heeft aanvaard, acht de Raad begrijpelijk, maar de Raad is met appellant van oordeel dat niet kan worden gesteld dat de vader op grond van de op hem ingevolge de Werkloosheidswet rustende verplichting tot werkaanvaarding verplicht was tot het aanvaarden van de functie op Curaçao. Met appellant is de Raad van oordeel dat de aanvaarding van de functie op Curaçao door de vader van betrokkene in overwegende mate is gebaseerd op een eigen keuze. Daarmee acht de Raad in de omstandigheden als door betrokkene aangevoerd, geen sprake van een situatie als omschreven in artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit.

5.7. Ook overigens is de Raad van oordeel dat de door betrokkene aangevoerde omstandigheden niet als zwaarwegende redenen om met behoud van een Wajong-uitkering buiten Nederland te mogen wonen aangemerkt kunnen worden.

5.8. Op grond van het overwogene onder 5.6 en 5.7 is de Raad van oordeel dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het bestreden besluit gegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden vernietigd en, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, dient het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond te worden verklaard.

6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010.

(get.) D.J. van der Vos.

(get.) A.L. de Gier.

IvR