Home

Centrale Raad van Beroep, 10-11-2010, BO3636, 10-1184 WIA

Centrale Raad van Beroep, 10-11-2010, BO3636, 10-1184 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 november 2010
Datum publicatie
11 november 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BO3636
Zaaknummer
10-1184 WIA

Inhoudsindicatie

Vaststelling eerste ziektedag. Het Uwv heeft ten onrechte nagelaten zorgvuldig te onderzoeken of appellant met zijn medische beperkingen vanaf juni 2002 realiter in staat was zijn eigen functie of een soortgelijke functie in volle omvang te verrichten. Het standpunt van het Uwv dat vanaf juni 2002 tot 15 januari 2007 geen periode van 52 weken is aan te wijzen waarin appellant onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest, is onvoldoende gemotiveerd.

Uitspraak

10/1184 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 januari 2010, 09/1449 (hierna: aangevallen uitspraak)

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 10 november 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Th. Schravenmade, advocaat te Maarssenbroek, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2010, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was algemeen directeur van een bouwbedrijf. Vanaf 1 mei 2002 ontving hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Op 25 februari 2007 heeft hij zich vanuit deze werkloosheidssituatie ziek gemeld met moeheidklachten, incontinentie en psychische klachten, die verband houden met een recidief prostaatcarcinoom. Op 25 september 2008 heeft hij het Uwv verzocht hem een uitkering toe te kennen ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

1.2. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv appellant bij besluit van 24 november 2008 op grond van de wet WIA een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend met ingang van 12 januari 2009. Hierbij is de uitkering vastgesteld op € 1.676,87 bruto per maand. Nadien is de hoogte van de uitkering gecorrigeerd naar € 1.776,85 bruto per maand. De eerste ziektedag is vastgesteld op 15 januari 2007. Tegen het besluit van 24 november 2008 heeft appellant bezwaar gemaakt.

2. Bij besluit van 31 maart 2009 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 31 maart 2009 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.

4. 1. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft de uitkering aangevraagd in verband met het feit dat hij vanaf juni 2002 lijdt aan prostaatcarcinoom en hij is naar zijn mening om die reden al arbeidsongeschikt vanaf die tijd. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn standpunt onder meer medische rapporten over de periode van medio 2002 tot september 2010 van zijn urologen en zijn huisarts overgelegd. Verder heeft hij een rapport van 23 oktober 2009 van de onafhankelijk bedrijfsarts drs. C.N.A. van der Horst ingezonden, aangevuld met een e-mailbericht van Van der Horst van 16 september 2010.

4.2. Het Uwv heeft geen aanleiding gezien de eerste arbeidsongeschiktheidsdag eerder vast te stellen dan op 15 januari 2007. Bij het bestreden besluit is dit standpunt gehandhaafd onder verwijzing naar het rapport van 24 maart 2009 van de bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest, die er op wijst dat appellant geen aanleiding heeft gezien zich eerder dan begin 2007 ziek te melden en van mening is dat uit de overgelegde medische informatie niet blijkt dat in de periode van 2002 tot

15 januari 2007 sprake is geweest van medische beperkingen die onafgebroken 52 weken hebben geduurd. In beroep heeft het Uwv nog nadere toelichtende rapporten van Van Geest van 14 juli 2009 en 4 november 2009 overgelegd.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1. Op het aanvraagformulier WIA heeft appellant aangegeven dat de ziekte zich in juni 2002 heeft geopenbaard, vlak na het intreden van zijn werkloosheid. In de loop van de procedures in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft appellant in essentie steeds gesteld dat hij al vanaf 2002 arbeidsongeschikt is, maar dat hij er destijds niet aan heeft gedacht een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vragen, mede omdat hij hoopte dat zijn gezondheidsproblemen zouden afnemen.

5.2. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant in het bijzonder in de periode van medio 2002 tot eind 2005 medische behandelingen heeft ondergaan in verband met onder meer prostaatcarcinoom en een brughoektumor, die gepaard ging met gelaatsproblematiek. Uit de rapporten van de behandelend artsen blijkt dat de behandelingen voor appellant gevolgen hebben gehad in de vorm van onder andere incontinentie voor urine en ontlasting, vermoeidheid en psychische problemen en aanzienlijke gehooruitval rechts.

5.3. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv ten onrechte nagelaten zorgvuldig te onderzoeken of appellant met zijn medische beperkingen vanaf juni 2002 realiter in staat was zijn eigen functie of een soortgelijke functie in volle omvang te verrichten. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellant als algemeen directeur van een groot bouwbedrijf veelvuldig vergaderingen – waaronder bouwvergaderingen - moest bijwonen, representatieve verplichtingen had, bouwplaatsen moest bezoeken en circa 50.000 kilometer per jaar moest autorijden. De Raad is van oordeel dat het standpunt van het Uwv dat vanaf juni 2002 tot 15 januari 2007 geen periode van 52 weken is aan te wijzen waarin appellant onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest onvoldoende is gemotiveerd.

6. Hetgeen in 5.1 tot en met 5.3 is overwogen leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt. Het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, waarbij het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond is verklaard, kunnen niet in stand blijven. Het Uwv zal ter zake van de aanspraken van appellant een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

7. De Raad ziet aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.518,-.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende;

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;

Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;

Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.518,-;

Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 151,- (€ 41,- + € 110,-) vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010.

(get.) D.J. van der Vos.

(get.) A.L. de Gier.

TM