Centrale Raad van Beroep, 19-10-2010, BO1322, 09-5707 WWB
Centrale Raad van Beroep, 19-10-2010, BO1322, 09-5707 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2010
- Datum publicatie
- 21 oktober 2010
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2010:BO1322
- Zaaknummer
- 09-5707 WWB
Inhoudsindicatie
Weigering van het College een kostenvergoeding toe te kennen voor kosten in de bezwaarfase is terecht aangezien eerst hangende het bezwaar tegen het besluit aan appellant een vergunning tot verblijf is verleend en mitsdien geen sprake is van herroeping van dat besluit wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ten tijde van het primair besluit was geen sprake van een geldige verblijfstitel. Het feit dat appellant is meegedeeld dat hij mogelijkerwijs onder de generaal Pardonregeling zal vallen kan, zoals de Raad al eerder heeft geoordeeld in bijvoorbeeld de uitspraak van 11 oktober 2007, LJN BB5687, daaraan niet afdoen.
Uitspraak
09/5707 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 september 2009, 08/2450 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 7 september 2010. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 8 november 2007 heeft het College de aanvraag om bijstand van appellant afgewezen op de grond dat hij niet beschikte over een geldig verblijfsdocument. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Tijdens de hoorzitting op 28 januari 2008 gaf appellant te kennen dat hem op 17 december 2007 een verblijfsvergunning, regulier voor bepaalde tijd, op grond van de zogenoemde Pardonregeling is verleend. Het College heeft vervolgens bij besluit van 4 april 2008 - ambtshalve - aan appellant bijstand toegekend, naar de norm van een alleenstaande, met ingang van 17 december 2007. Appellant heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de bijstand.
1.2. Bij besluit van 3 juni 2008 - voor zover hier van belang - heeft het College de bezwaren tegen het besluit van 8 november 2007 gegrond verklaard en dit besluit ingetrokken. Het College heeft voorts de bezwaren tegen het besluit van 4 april 2008 gegrond verklaard en de ingangsdatum van de bijstand nader vastgesteld op 9 oktober 2007. Ten aanzien van het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten in bezwaar heeft het College besloten een vergoeding toe te kennen van € 644,-- in verband met de kosten verbonden aan het indienen van een bezwaarschrift en het bijwonen van een hoorzitting.
2. Appellant heeft tegen het besluit van 3 juni 2008 beroep ingesteld vanwege de weigering van het College een kostenvergoeding toe te kennen in zijn bezwaar tegen het besluit van 8 november 2007. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het College de in geding zijnde vergoeding van de kosten in bezwaar terecht heeft geweigerd aangezien eerst hangende het bezwaar tegen het besluit van 8 november 2007 aan appellant een vergunning tot verblijf is verleend en mitsdien geen sprake is van herroeping van dat besluit wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De Raad voegt hieraan toe dat appellant niet wordt gevolgd in zijn beroepsgrond dat hij ten tijde hier van belang op grond van de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 18 september 2007 rechtmatig in Nederland verbleef. In deze brief staat immers dat appellant pas bij het voldoen aan bepaalde voorwaarden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Ten tijde van het primair besluit van 8 november 2007 was echter geen sprake van een geldige verblijfstitel. Het feit dat appellant is meegedeeld dat hij mogelijkerwijs onder de generaal Pardonregeling zal vallen kan, zoals de Raad al eerder heeft geoordeeld in bijvoorbeeld de uitspraak van 11 oktober 2007, LJN BB5687, daaraan niet afdoen.
4.2. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2010.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD