Home

Centrale Raad van Beroep, 09-06-2010, BM7592, 09-4755 WAO

Centrale Raad van Beroep, 09-06-2010, BM7592, 09-4755 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 juni 2010
Datum publicatie
16 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BM7592
Zaaknummer
09-4755 WAO

Inhoudsindicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het Uwv niet onzorgvuldig heeft gehandeld door af te zien van het houden van een hoorzitting. Nu appellant zijn deelname aan de hoorzitting uitdrukkelijk en ongeclausuleerd afhankelijk heeft gesteld van de aanwezigheid van de bezwaarverzekeringsarts heeft hij, waar deze voorwaarde niet is vervuld, afgezien van zijn recht om te worden gehoord. De Raad acht het voorts niet onzorgvuldig dat de bezwaarverzekeringsarts heeft volstaan met dossieronderzoek. Het is de Raad niet gebleken dat het dagverhaal bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet behoorlijk naar voren is gekomen. De Raad verwerpt voorts de stelling dat de verzekeringsartsen onzorgvuldig gehandeld hebben door geen informatie op te vragen bij de behandelaars van appellant. De Raad overweegt daartoe dat de verzekeringsarts over informatie uit april 2007 van de behandelend internist beschikte en dat de bezwaarverzekeringsarts blijkens zijn rapport van 26 september 2008 over voldoende informatie beschikte om tot een heroverweging te komen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. De Raad ziet dan ook geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 29 september 2008 heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad genoegzaam toegelicht dat de voor appellant geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor hem.

Uitspraak

09/4755 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 juli 2009, 08/8488 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 9 juni 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2010. Appellant is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L.N. Foppen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.W. Beers.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 26 oktober 2000 vanwege een interne aandoening uitgevallen voor zijn werkzaamheden van IT consultant. Het Uwv heeft appellant ingaande 25 oktober 2001 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

1.2. Bij besluit van 5 mei 2008, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 14 oktober 2008 (hierna: het bestreden besluit), heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant ingaande 6 juli 2008 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%. Dit besluit berust op het standpunt van het Uwv dat appellant ten gevolge van een behandelde hypothyreoidie, chronische vermoeidheidsklachten e.c.i., chronische onderbeenklachten, hyperthensie en een persoonlijkheidsconstellatie met obsessief-compulsieve en cluster C trekken beperkt is in zijn belastbaarheid en ongeschikt is te achten voor de maatmanfunctie. Het verlies aan verdiencapaciteit is door het Uwv op grond van een theoretische schatting berekend op 74,5%.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft over de medische grondslag van het bestreden besluit geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies daarvan. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de voor appellant geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor hem.

3. In hoger beroep heeft appellant de juistheid van de aangevallen uitspraak aangevochten. Hij heeft daartoe in essentie dezelfde gronden aangevoerd als hij heeft aangevoerd in beroep. Appellant acht het onzorgvuldig dat het Uwv hem niet heeft gehoord of heeft opgeroepen op het spreekuur van de bezwaarverzekeringsarts terwijl hij het Uwv uitdrukkelijk had verzocht een hoorzitting in te plannen in aanwezigheid van een bezwaarverzekeringsarts. Hierdoor zou geen volledig beeld zijn verkregen van zijn dagverhaal en beperkingen. Appellant acht voorts niet juist dat zijn behandelaars niet zijn geraadpleegd. Het Uwv heeft de ernst van zijn beperkingen voortvloeiend uit een zwakke rug, een versleten knie en chronische vermoeidheid bij schildklierproblematiek onvoldoende onderkend. Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen voor een onderzoek. Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling heeft appellant herhaald dat de geduide functies niet berekend zijn voor zijn belastbaarheid. De functie ‘afbiester dekbedden’ wordt door hem ongeschikt geacht ten aanzien van aspect 1.9.8. Appellant acht zich niet geschikt voor werk waarin sprake is van productiedwang. De functie ‘schoonmaker algemeen’ overschrijdt naar de mening van appellant de voor hem vastgestelde belastbaarheid ten aanzien van tillen en staan. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat hij blijkens de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) maximaal 10 kilogram mag tillen, terwijl in die functie elke dag gedurende twee uur vier maal per uur 15 kilogram getild dient te worden.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1.1. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het Uwv niet onzorgvuldig heeft gehandeld door af te zien van het houden van een hoorzitting. De Raad overweegt daartoe dat appellant bij bezwaarschrift van 16 juli 2008 te kennen heeft gegeven: “Tot slot kan ik u mededelen dat cliënt het bezwaar op een hoorzitting nader wenst toe te lichten voor zover daar een bezwaarverzekeringsarts bij aanwezig is (…) Indien bij de hoorzitting geen bezwaarverzekeringsarts aanwezig is, ziet cliënt af van hoorzitting. Ik verzoek u dan wel dringend om cliënt op te roepen voor het spreekuur van de bezwaarverzekeringsarts”. Het Uwv heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts in het onderhavige geval kon volstaan met een onderzoek op basis van de in het dossier aanwezige medische gegevens en dat de noodzaak dat appellant nog werd gezien door een bezwaarverzekeringsarts ontbrak. Nu appellant zijn deelname aan de hoorzitting uitdrukkelijk en ongeclausuleerd afhankelijk heeft gesteld van de aanwezigheid van de bezwaarverzekeringsarts heeft hij, waar deze voorwaarde niet is vervuld, afgezien van zijn recht om te worden gehoord.

4.1.2. De Raad acht het voorts niet onzorgvuldig dat de bezwaarverzekeringsarts heeft volstaan met dossieronderzoek. De Raad kan zich vinden in de hiervoor gegeven argumentatie in het rapport van 29 december 2008 van bezwaarverzekeringsarts

R.A. Admiraal. Het is de Raad niet gebleken dat het dagverhaal bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet behoorlijk naar voren is gekomen. De Raad verwerpt voorts de stelling dat de verzekeringsartsen onzorgvuldig gehandeld hebben door geen informatie op te vragen bij de behandelaars van appellant. De Raad overweegt daartoe dat de verzekeringsarts over informatie uit april 2007 van de behandelend internist beschikte en dat de bezwaarverzekeringsarts blijkens zijn rapport van 26 september 2008 over voldoende informatie beschikte om tot een heroverweging te komen.

4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Het Uwv heeft onder verwijzing naar het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts, neergelegd in rapporten van

29 december 2008 en 27 mei 2009, beargumenteerd waarom appellant niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat hij vanwege zijn rug- en knieklachten evenals chronische vermoeidheid bij schildklierproblematiek zwaarder beperkt is te achten dan is vastgesteld in de FML. De Raad ziet geen aanleiding het in die rapporten neergelegde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, evenals diens standpunt waarom geen toepassing gegeven moet worden aan de standaard Verminderde arbeidsduur, voor onjuist te houden. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens in het geding gebracht, die zijn stelling ondersteunen dat zwaardere of andere beperkingen in de FML opgenomen hadden moeten worden. De Raad ziet dan ook geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen.

4.3. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 29 september 2008 heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad genoegzaam toegelicht dat de voor appellant geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor hem. De onderbouwing van die geschiktheid is gegeven in de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 13 oktober 2008 en 27 mei 2009. De Raad volgt appellant niet in de stelling dat de functie ‘afbiester dekbedden’ vanwege belastingaspect 1.9.8. ongeschikt is te achten voor hem nu in de FML niet is aangegeven dat appellant aangewezen is op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is. De omstandigheid dat sprake is van een hoog handelingstempo houdt niet in dat er sprake is van productiepieken en deadlines. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat het Uwv het belastende aspect van de werkzaamheden ten aanzien van tillen bij de functie ‘schoonmaker algemeen’ met functienummer 9821-1796-011 heeft gerelativeerd. Uit de resultaat functiebeoordeling blijkt dat de betreffende werkzaamheden bestaan uit het legen van prullenbakken in de hiervoor bestemde vuilniszakken. De Raad volgt het Uwv in de evident juiste opvatting dat het gewicht van de vuilniszakken lager gehouden kan worden door deze minder vol te maken of dit te verdelen over meerdere zakken. De functiebeschrijving staat hieraan niet in de weg.

4.4. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3. volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010.

(get.) T. Hoogenboom.

(get.) M.A. van Amerongen.

EK