Home

Centrale Raad van Beroep, 11-06-2010, BM7561, 09-4370 WIA

Centrale Raad van Beroep, 11-06-2010, BM7561, 09-4370 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 juni 2010
Datum publicatie
15 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BM7561
Zaaknummer
09-4370 WIA

Inhoudsindicatie

Herziening WAO-uitkering. Aangezien eerst in hoger beroep de functie inpakker is bijgeduid en toegelicht door middel van het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 18 maart 2010 ziet de Raad redenen het Uwv te veroordelen in de door appellant in beroep en in hoger beroep gemaakte proceskosten.

Uitspraak

09/4370 WIA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 juni 2009, 08/7253 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 11 juni 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Jongeneel, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2010. Appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Jongeneel. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. K.M. Schuijt. Ter zitting is het onderzoek geschorst teneinde het Uwv in de gelegenheid te stellen een toelichting te geven met betrekking tot de wachttijd voor de WIA en de functie magazijnmedewerker.

Bij schrijven van 23 maart 2010 heeft het Uwv bedoelde toelichting gegeven en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 18 maart 2010 overgelegd. Zijdens appellant is op 21 april 2010 op dit rapport gereageerd en is een brief van de fysiotherapeut van 1 maart 2010 overgelegd.

Beide partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam geweest als glazenwasser. Op 11 oktober 2005 heeft hij zich ziek gemeld.

1.2. Bij besluit van 28 september 2007 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij per 9 oktober 2007 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

1.3. Bij besluit op bezwaar van 22 augustus 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medische onderzoek onzorgvuldig te achten en evenmin voor de conclusie dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst onvoldoende beperkingen zijn opgenomen. Daarbij heeft de rechtbank onder andere betrokken dat rekening is gehouden met informatie van de huisarts, de radioloog, de neuroloog en de vaatchirurg. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen aangaande de noodzaak van een urenbeperking. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het Uwv de geduide functies op goede gronden heeft gebruikt voor de schatting.

3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat geen rekening is gehouden met de rug- en bekken/heupklachten en dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan de informatie van de neuroloog en de brief van de vaatchirurg niet juist heeft geïnterpreteerd. Appellant is voorts van mening dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen.

4.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen wezenlijke nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank is uitgebreid ingegaan op de stellingen van appellant omtrent zijn rug- en bekken/heupklachten en heeft op basis van de in het dossier aanwezige medische stukken terecht geconcludeerd dat er geen sprake is van duidelijke afwijkingen aan de rug en het bekken. De rechtbank heeft de door appellant in beroep overgelegde informatie van de neuroloog en de vaatchirurg bij haar beoordeling betrokken. De stelling dat de rechtbank deze informatie verkeerd heeft geïnterpreteerd volgt de Raad niet. Daarbij wijst de Raad er op dat ook de bedrijfsarts niet meer beperkingen aanwezig acht dan waarvan de verzekeringsartsen zijn uitgegaan. De brief van de fysiotherapeut van

1 maart 2010 leidt evenmin tot de conclusie dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen, reeds omdat deze geen gegevens bevat over de datum in geding. Voor een onderzoek door een deskundige ziet de Raad dan ook geen reden.

4.2. Met betrekking tot de geduide functies overweegt de Raad dat in hoger beroep alsnog de functie magazijnmedewerker is komen te vervallen. De bezwaararbeidsdeskundige acht appellant in staat de functies inpakker, productiemedewerker industrie en medewerker tuinbouw te vervullen en heeft in zijn rapporten van 21 augustus 2008 en 18 maart 2010 dit standpunt toegelicht. De Raad acht deze toelichting overtuigend. Appellant is op het aspect zitten niet beperkt en kan dus, zoals in de functie van inpakker vereist, 6 uren per dag zitten. In de functiebeschrijving staat: “Er kan naar keuze zittend of staand of afwisselend zittend en staand worden gewerkt.” Dit is – anders dan appellant stelt – dus niet afhankelijk van pauzes of stopzetten van de lopende band.

4.3. Het hoger beroep slaagt dus niet.

5. Aangezien eerst in hoger beroep de functie inpakker is bijgeduid en toegelicht door middel van het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 18 maart 2010 ziet de Raad redenen het Uwv te veroordelen in de door appellant in beroep en in hoger beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,=.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,=, waarvan € 644,= te voldoen aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 149,= vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2010.

(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.

(get.) T.J. van der Torn.

TM