Home

Centrale Raad van Beroep, 07-04-2010, BM1644, 09-2732 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 07-04-2010, BM1644, 09-2732 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 april 2010
Datum publicatie
22 april 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BM1644
Formele relaties
Zaaknummer
09-2732 WAJONG
Relevante informatie
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten [Tekst geldig vanaf 01-07-2022 tot 01-07-2023] art. 7, Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten [Tekst geldig vanaf 01-07-2022 tot 01-07-2023] art. 8

Inhoudsindicatie

Anticumulatie. In verband met inkomsten uit arbeid wordt de Wajong-uitkering uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Geen nieuwe bekwaamheden die tot een wisseling van de maatman hadden moeten leiden. Geen sprake van "niet gerealiseerde toekomstverwachting”. Dit leerstuk ziet op de zich hier niet voordoende situatie, waarin een verzekerde vanuit een bepaalde functie arbeidsongeschikt is geworden, terwijl er direct daarvóór met een redelijke mate van zekerheid vanuit mocht worden gegaan dat hij, als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, een andere functie dan de beklede functie zou hebben bekleed of een hoger loon zou hebben genoten op het te beoordelen tijdstip (LJN BA8074).

Uitspraak

09/2732 WAJONG

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 april 2009, 08/3562 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),

en

appellant.

Datum uitspraak: 7 april 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. N.W.L. Nijkamp, advocaat te Nijmegen, een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diekema. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Nijkamp.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 31 januari 2007 heeft appellant vastgesteld dat de uitkering van betrokkene op grond van de Wet arbeidsvoorziening jonggehandicapten (hierna te noemen: Wet Wajong) per 1 augustus 2006 in verband met inkomsten uit arbeid wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.

1.2. Bij besluit van 3 mei 2007 heeft appellant het daartegen door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 11 maart 2008, 07/2269, het beroep dat betrokkene tegen het besluit van 3 mei 2007 heeft ingesteld gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Partijen hebben in deze uitspraak berust.

1.3. Appellant heeft, na nader onderzoek, bij besluit van 26 juni 2008 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van betrokkene wederom ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep dat betrokkene tegen het bestreden besluit heeft ingesteld gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant wederom opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

3.1. Appellant stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte is overwogen dat hij bij de vaststelling van het maatmaninkomen van betrokkene per 1 augustus 2006 rekening had moeten houden met haar salarisverhoging per 1 januari 2005 van ruim 14% nu deze verhoging een reële toekomstverwachting betrof. Appellant heeft erop gewezen dat er alleen sprake kan zijn van een reële toekomstverwachting die relevant is voor de hoogte van het maatmaninkomen, indien de verhoging deel uitmaakt van een van tevoren tussen werkgever en werknemer afgesproken traject en de verhoging niet afhankelijk is van (de wijze van) functioneren van de werknemer.

3.2. Betrokkene is van opvatting dat zij bij haar indiensttreding in 2003 bij haar werkgever geen salaris ontving dat paste bij haar functie, zeker niet zoals zij deze vanaf 1 januari 2005 inmiddels vervulde. Betrokkene heeft uitgelegd dat zij in 2003 op basis van een contract voor bepaalde tijd in dienst is getreden ter vervanging van een zieke collega en dat appellant toen al had kunnen inschatten dat zij bij een continuering van haar contract en omzetting van het tijdelijke dienstverband in een vast dienstverband een aanzienlijke salarisstijging zou kunnen krijgen. Zij wijst erop dat het salaris van de collega die werd vervangen ruim 30% hoger was dan haar aanvangssalaris.

4. De Raad overweegt het volgende.

4.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.

4.2. Betrokkene heeft, voorafgaande aan haar indiensttreding voor 20 uur per week in 2003, een ongekorte uitkering ontvangen op grond van de Wajong die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

4.3. Appellant heeft het maatmaninkomen van betrokkene opnieuw vastgesteld met ingang van de datum van die indiensttreding, uitgaande van het salaris dat betrokkene in haar functie van wetenschappelijk medewerkster bij deze werkgever in een fulltime dienstverband zou hebben verdiend. Daarbij heeft arbeidsdeskundige G.W. Uijen de Kleijn blijkens haar rapport van 23 december 2003 rekening gehouden met de verlenging per 1 januari 2004 van het tijdelijke contract en met verdere verlenging van het dienstverband in de periode daarna bij onveranderde bedrijfsomstandigheden.

4.4. Op grond van artikel 7 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt – kort gezegd – in geval van herziening van de uitkering geen rekening gehouden met na de eerste vaststelling van het maatmaninkomen opgetreden wijzigingen in dat inkomen. In artikel 8 van dat besluit is bepaald dat het maatmaninkomen wordt geïndexeerd op basis van de algemene loonontwikkelingen.

4.5. Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wajong bestaat voorts de mogelijkheid voor appellant om bij een herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening te houden met verkregen nieuwe bekwaamheden. Deze kunnen leiden tot een wijziging van de maatman.

4.6. De Raad volgt het oordeel van appellant dat betrokkene geen nieuwe bekwaamheden heeft verkregen die tot een wisseling van de maatman per 1 januari 2005 hadden moeten leiden. Met de bekwaamheden die betrokkene ten tijde van de aanvang van haar dienstverband bezat heeft zij kans gezien haar functie volledig en goed te vervullen en de daarbij behorende verdiensten op een hoger niveau te brengen. De omstandigheid dat zij per 1 januari 2005, toen het tijdelijk dienstverband werd omgezet in een vast dienstverband, een salarisverhoging van ruim 14% heeft gekregen, onder meer vanwege haar goede functioneren, geeft de Raad geen aanleiding tot een ander oordeel. De Raad verwijst in dit verband naar zijn vaste rechtspraak, onder meer zijn uitspraak van

14 december 2007, LJN BC1456.

4.7. De verwijzing van betrokkene naar de uitspraak van de Raad van 8 juni 2007 (LJN BA8074) treft geen doel. Het in die uitspraak behandelde hoger beroep heeft betrekking op het leerstuk van de “niet gerealiseerde toekomstverwachting” ofwel “reële toekomstverwachtingen”. Dit leerstuk ziet op de zich hier niet voordoende situatie, waarin een verzekerde vanuit een bepaalde functie arbeidsongeschikt is geworden, terwijl er direct daarvóór met een redelijke mate van zekerheid vanuit mocht worden gegaan dat hij, als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, een andere functie dan de beklede functie zou hebben bekleed of een hoger loon zou hebben genoten op het te beoordelen tijdstip. Betrokkene was reeds, toen zij haar functie van wetenschappelijk medewerkster ging bekleden, uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wajong en in 2003 is haar maatman op correcte wijze aan de gewijzigde situatie aangepast. Sindsdien is zij in deze functie hogere inkomsten per uur gaan verdienen. Van een toekomstverwachting die is gefrustreerd door het intreden van arbeidsongeschiktheid is bij betrokkene geen sprake.

4.8. Ook de stelling van betrokkene dat de anticumulatie leidt tot een onredelijke uitkomst, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. In artikel 11 van de Wet Algemene Bepalingen is neergelegd dat de rechter de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet mag beoordelen.

4.9. Gezien hetgeen onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogen, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Het bestreden besluit houdt stand en het beroep zal ongegrond verklaard worden.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 26 juni 2008 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt enC.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2010.

get.) T. Hoogenboom.

(get.) T.J. van der Torn.

IvR