Home

Centrale Raad van Beroep, 29-07-2009, BJ4284, 08-2227 WAJONG + 08-2228 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 29-07-2009, BJ4284, 08-2227 WAJONG + 08-2228 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 juli 2009
Datum publicatie
31 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4284
Zaaknummer
08-2227 WAJONG + 08-2228 WAJONG

Inhoudsindicatie

Appellant blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%, maar wordt uitbetaald als ware appellant 65 tot 80% arbeidsongeschikt. Terugvordering ten onrechte betaalde uitkering. Inkomsten uit hennepkwekerij. Juiste schatting UWV van inkomsten. Op geen enkele wijze heeft appellant aannemelijk gemaakt dat hij slechts recht had op een deel van de opbrengst uit de kwekerij.

Uitspraak

08/2227 WAJONG en 08/2228 WAJONG

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 februari 2008, 07/2394 en 07/2389 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 29 juli 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.C.W. Plaat, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2009. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. M.C. Lugard-van Beijma, kantoorgenote van mr. Plaat. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.M.M. Schalkwijk.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Aan appellant is per 21 maart 2002 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

1.2. Bij besluit van 31 juli 2007 heeft het Uwv – beslissend op bezwaar – bepaald dat appellant blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%, maar dat in verband met door appellant verkregen inkomsten de Wajonguitkering vanaf 1 februari 2005 tot 20 oktober 2005 wordt uitbetaald als ware appellant 65 tot 80% arbeidsongeschikt.

1.3. Bij besluit van eveneens 31 juli 2007 heeft het Uwv – beslissend op bezwaar - van appellant teruggevorderd een bedrag van € 2.271,68 wegens over de in 1.2 genoemde periode ten onrechte betaalde uitkering.

2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het namens appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 31 juli 2007, genoemd in 1.2, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat – overwogen dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant in de in 1.2 genoemde periode inkomsten heeft genoten uit een hennepkwekerij en op basis van de door appellant aangevoerde argumenten niet is gebleken dat de door het Uwv gemaakte schatting van de door appellant verkregen inkomsten onjuist is.

2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellant gericht tegen het besluit van 31 juli 2007, genoemd in 1.3, ongegrond verklaard onder de overweging dat appellant tegen dit besluit geen specifieke gronden heeft aangevoerd.

3.1. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij inkomsten heeft genoten uit de hennepkwekerij. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 29 mei 2007 in zijn strafzaak.

3.2. Appellant acht het voorts – als al zou moeten worden aangenomen dat hij inkomsten heeft gehad – onjuist dat deze inkomsten enkel aan hem worden toegerekend. Hij heeft erop gewezen dat bij de exploitatie van de hennepkwekerij ook twee anderen betrokken waren.

3.3. Appellant acht het ten slotte onjuist dat bij de schatting van de inkomsten is uitgegaan van drie oogsten en geen rekening is gehouden met de hoge energiekosten van de exploitatie van de hennepkwekerij.

4.1. De Raad overweegt als volgt.

4.2. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat hij geen inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verhoor van appellant op 13 december 2005 volgt dat de eerste oogst in ieder gegeval enige opbrengsten heeft opgeleverd. Dat appellant kosten heeft gemaakt voor het opzetten van de kwekerij neemt niet weg dat het bedrag van de opbrengst als inkomsten moeten worden gezien. Dat hij deze inkomsten heeft aangewend ter aflossing van een schuld aangegaan om de kwekerij op te kunnen zetten doet hieraan niet af.

De ontkenning van appellant dat hij hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van 13 december 2005 heeft gezegd, zijn stelling dat de oogst was mislukt en de mededeling dat hij niet aan alle uitnodigingen voor verhoor gevolg heeft gegeven, kunnen hem niet baten. De Raad volstaat ermee er op te wijzen dat appellant het proces-verbaal heeft ondertekend.

4.3. Niet in geschil is dat appellant van deze of andere inkomsten geen melding heeft gemaakt en dat appellant geen boekhouding – in welke vorm dan ook – heeft bijgehouden.

4.4.1. In zo’n geval dient het Uwv een schatting te maken van de inkomsten die appellant heeft verkregen. De bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv heeft deze schatting gemaakt en zich hierbij mede gebaseerd op het proces-verbaal inzake door appellant wederrechtelijke verkregen voordeel uit de hennepkwekerij gedateerd 11 januari 2006. De wijze waarop de schatting van de inkomsten is verricht, is naar het oordeel van de Raad door de bezwaararbeidsdeskundige op inzichtelijke wijze verwoord en neergelegd in de rapportage van 15 juni 2007.

Uit hetgeen appellant heeft aangevoerd is de Raad niet gebleken dat het Uwv bij het schatten van de inkomsten niet op de rapportage van 15 juni 2007 mocht afgaan.

4.4.2. Het arrest van het Hof waarnaar appellant heeft verwezen, doet aan hetgeen overwogen is in 4.4.1. niet af. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank onder 2.6 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen is. De Raad heeft daaraan niets toe te voegen.

4.4.3. Het standpunt van appellant dat bij de berekening bedoeld in 4.4.1 er ten onrechte van is uitgegaan dat drie oogsten hebben plaatsgevonden is op geen enkele wijze onderbouwd. De Raad wijst erop dat appellant - naar is vermeld in het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 19 oktober 2005 - heeft verklaard dat de hennepkwekerij al ruim een jaar in zijn woning aanwezig was. Daarbij komt dat uit het in 4.4.1 bedoelde proces-verbaal van 11 januari 2006 een beeld naar voren komt dat sprake is geweest van meerdere oogsten. De Raad wijst op hetgeen is vermeld in het proces-verbaal onder 5.1, kweekcyclus en aantal oogsten. Dat in de hier aan de orde zijnde periode van 1 februari 2005 tot 20 oktober 2005 – gelet op de tijd die nodig is één keer te oogsten – drie keer is geoogst, is geenszins een aanname die niet in redelijkheid kan worden gedaan.

4.4.4. Uit de rapportage bedoeld in 4.4.1 van 15 juni 2007 volgt dat de door appellant bedoelde energiekosten op het resultaat verkregen met de kwekerij in mindering zijn gebracht. De beroepsgrond van appellant op dit punt mist mitsdien feitelijke grondslag.

4.4.5. Op geen enkele wijze heeft appellant aannemelijk gemaakt dat hij slechts recht had op een deel van de opbrengst uit de kwekerij. Dat appellant geld heeft betaald ter aflossing van de in 4.2 bedoelde schuld, leidt geenszins tot het oordeel dat de door appellant bedoelde geldschieters – naast recht op terugbetaling van het voorgeschoten geld – ook recht zouden hebben op een deel van de opbrengsten uit exploitatie van de kwekerij.

4.5. In hoger beroep heeft appellant geen gronden aangevoerd die zich richten tegen het oordeel van de rechtbank als beschreven in 2.2.

4.6. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

De uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009.

(get.) Ch. van Voorst

(get.) A.L. de Gier

EV