Home

Centrale Raad van Beroep, 02-07-2009, BJ2385, 08-7143 AOW

Centrale Raad van Beroep, 02-07-2009, BJ2385, 08-7143 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 juli 2009
Datum publicatie
14 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2385
Zaaknummer
08-7143 AOW

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om deelname aan de vrijwillige verzekering voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Evenals de rechtbank heeft overwogen, is de Raad van oordeel dat het beroepschrift een concrete bezwaargrond ontbeert.

Uitspraak

08/7143 AOW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2008, 07/2451 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).

Datum uitspraak: 2 juli 2009

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2009. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die woonachtig is in Marokko en een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, heeft bij aanvraagformulier van

4 april 2007 verzocht om deelname aan de vrijwillige verzekering voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW).

1.2. Bij besluit van 20 juni 2007 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat hij niet bevoegd is deel te nemen aan de vrijwillige verzekering omdat hij zich niet heeft aangemeld binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering.

1.3. Bij besluit op bezwaar van 7 augustus 2007 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 juni 2007 ongegrond verklaard.

2.1. In het beroepschrift van 31 augustus 2007 heeft appellant gesteld tegen het bestreden besluit in beroep te komen en de rechtbank verzocht zijn zaak opnieuw te bekijken

teneinde hem deel te kunnen laten nemen aan de vrijwillige verzekering.

2.2. De rechtbank heeft bij verschillende brieven aan appellant gevraagd om de gronden van het beroep in te dienen.

2.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het volgende overwogen (waar voor “eiser” “appellant” dient te worden gelezen):

“De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn brieven van 31 augustus 2007, 24 oktober 2007, 26 november 2007 en 31 december 2007 slechts heeft aangegeven dat hij het niet eens is met het bestreden besluit, maar daarbij niet heeft aangegeven waarom hij het daarmee niet eens is. Bij brief van 15 april 2008 heeft de rechtbank eiser daarom verzocht de gronden van het beroep in te dienen. Hierbij is aan eiser medegedeeld dat indien hij niet binnen vier weken aan dit verzoek voldoet, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. In reactie hierop heeft eiser bij brief van 24 april 2008 de rechtbank wederom zonder motivering laten weten dat hij het met het bestreden besluit niet eens is. Bij brief van 7 juli 2008 heeft de rechtbank het verzoek om beroepsgronden in de Franse taal herhaald, waarbij is aangegeven dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet binnen één week aan dat verzoek is voldaan. Bij brief van 29 juli 2008 heeft eiser gereageerd, doch ook in deze brief heeft eiser niet aangegeven waarom hij het met het bestreden besluit niet eens is.

Nu het beroepschrift niet de gronden bevat van het beroep en eiser, ondanks dat hij daartoe ruimschoots in de gelegenheid is gesteld, dat verzuim niet heeft hersteld, ziet de rechtbank aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.”.

3.1. De Raad overweegt als volgt.

3.2. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep te bevatten. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

3.3. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat in het algemeen geen hoge eisen worden gesteld aan de motivering van een beroepschrift. Dit brengt mee dat in de regel ook van een in het beroepschrift gegeven summiere motivering van het beroep zal kunnen worden aangenomen dat daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit neemt echter niet weg dat het beroepschrift, hoe summier ook verwoord, een concrete beroepsgrond dient te bevatten. Evenals de rechtbank heeft overwogen, is de Raad van oordeel dat het beroepschrift een concrete bezwaargrond ontbeert.Op grond van het vorenstaande en in aanmerking genomen het feit dat appellant ook niet, na diverse malen daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, alsnog de gronden van zijn beroep heeft ingediend, is de Raad van oordeel dat de rechtbank het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren.

3.4. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.

4. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2009.

(get.) M.M. van der Kade.

(get.) W. Altenaar.

RB

III. DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale);

statue:

confirme la décision attaquée.

Par conséquent, décidée par M.M. van der Kade en présence de W. Altenaar en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 2 Juillet 2009.