Home

Centrale Raad van Beroep, 29-10-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:698 BG4620, 06/7041 en 07/241 WAO

Centrale Raad van Beroep, 29-10-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:698 BG4620, 06/7041 en 07/241 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 oktober 2008
Datum publicatie
19 november 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BG4620
Zaaknummer
06/7041 en 07/241 WAO

Inhoudsindicatie

Intrekking WAO-uitkering. Geen onderschatting medische beperkingen. Geen aanleiding voor het benoemen van deskundige.

Functie van administratief medewerker: voldoende toelichting. Onvoldoende is aannemelijk geworden dat de vier functies door de arbeidsdeskundige tijdens het gesprek met appellante tenminste twee maanden voor de datum in geding aan appellante zijn voorgehouden als (theoretische) arbeidsmogelijkheden ter invulling van haar resterende verdiencapaciteit.

Uitspraak

06/7041 en 07/241 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger beroepen van:

[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 november 2006, 06/1914 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen

appellante

en

het Uwv.

Datum uitspraak: 29 oktober 2008

I. PROCESVERLOOP

Appellante en het Uwv hebben hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij nadere rapportages ingebracht van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2008. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door J. Kouveld.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was voor haar uitval met whiplashklachten na een auto-ongeval werkzaam als administratief medewerkster gedurende 30 uren per week. Met ingang van 1 oktober 1997 is aan haar een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend. De uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd, nadat appellante het eigen werk voor 12,5 uren per week had hervat, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65 %.

1.2. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante bij besluit van 2 november 2005 met ingang van 3 januari 2006 ingetrokken, primair omdat appellante in staat werd geacht tot het weer volledig verrichten van haar eigen werk als administratief medewerkster en subsidiair omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15 % bedraagt bij een berekening van het resterende verdienvermogen op basis van de voor appellante passend geachte functies van medewerker personeelszaken (SBC-code 515090), medewerker grafische industrie, zetter, voorbereider (SBC-code 268010) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180).

1.3. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante bij besluit van 22 maart 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. De door appellante naar voren gebrachte bezwaren waren voor de bezwaarverzekeringsarts aanleiding de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) neergelegde belastbaarheid van appellante aan te passen. De bezwaararbeidsdeskundige achtte appellante ongeschikt voor het verrichten van de maatgevende arbeid en eveneens voor enkele primair geduide functies. Een schatting op basis van de functie met SBC-code 111180 in combinatie met de voor appellante wel passende en al eerder door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies van machinebediende voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 271091), administratief medewerker (SBC-code 315090) en operator chemische en kunststofverwerkende industrie (SBC-code 271122) leverde een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15% op.

2. Appellante heeft zich in beroep zowel tegen de medische als tegen de arbeidskundige beoordeling gekeerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag heeft gelegen. Appellante is onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts, die kennis nam van de beschikbare informatie van de behandelend sector. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de functie van administratief medewerker niet aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd in verband met het ontbreken van een motivering van de geschiktheid van appellante voor die functie bij een vastgestelde overschrijding van de belastbaarheid. De resterende drie functies zouden naar het oordeel van de rechtbank de schatting kunnen dragen als sprake was geweest van een tijdige aanzegging van die functies. Nu niet is komen vast te staan dat alle door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies tijdig aan appellante zijn voorgehouden, ontbeert het bestreden besluit een toereikende arbeidskundige grondslag. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en het betaalde griffierecht te vergoeden.

3. Appellante heeft in hoger beroep onder verwijzing naar haar eerder betrokken stellingen opnieuw zowel de medische als de arbeidskundige kant van de schatting ter discussie gesteld. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat een juiste aanzegtermijn in acht is genomen, omdat met appellante alle voor haar geschikt geachte functies werden besproken.

4.1. De Raad overweegt het volgende.

Met betrekking tot het hoger beroep van appellante

4.2. De Raad volgt de rechtbank volledig in haar oordeel over de medische besluitvorming en heeft evenmin reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts. De beschikbare medische gegevens, waaronder die van de behandelend neuroloog prof. dr. L.J. Kappelle, bieden geen grond om aan te nemen dat de medische beperkingen van appellante, zoals door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn weergegeven in de FML, zijn onderschat. Zowel met de door appellante ervaren lichamelijke klachten als met de door de psychiater, die appellante toen behandelde, vastgestelde psychische aandoening is rekening gehouden. De Raad kan onvoldoende betekenis toekennen aan de opvatting van de neuroloog Kappelle, zoals verwoord in zijn rapportage van 5 december 2006, dat appellante met 12,5 uren werk in de week en zorg voor haar zoon op dat moment aan haar maximale inspanningscapaciteiten zit, met name niet omdat die uitspraak geen betrekking heeft op de datum in geding. Een medische noodzaak voor de door appellante bepleite urenbeperking is bij het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts niet gevonden en kan niet steunen op de niet nader onderbouwde uitspraak van de neuroloog Kappelle. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding is om, zoals appellante heeft verzocht, een deskundige te benoemen.

Met betrekking tot het hoger beroep van het Uwv

4.3. Anders dan de rechtbank is de Raad niet van oordeel dat de functie van administratief medewerker niet past bij de vastgestelde belastbaarheid van appellante. Met de in hoger beroep ingebrachte rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 19 februari 2007 is voldoende toegelicht dat de in de FML opgenomen beperking bij een normaalscore op aspect 4.17.1 ‘hoofdbewegingen maken’, namelijk ‘niet als functie-eis veel roteren of achterom kijken’ appellante niet zal belemmeren in de uitoefening van de functie van administratief medewerker. Die functie kent immers op genoemd aspect een belasting van 50 maal ongeveer 30 graden bewegen van het hoofd als gevolg van ‘het verwerken van handgeschreven tekst tot brief met behulp van een tekstverwerker’. Genoegzaam staat vast dat veel roteren of achterom kijken in de geselecteerde functie van administratief medewerker niet voorkomt.

4.4. Dat betekent dat de Raad van alle vier functies, die door de bezwaararbeids-deskundige in zijn rapportage van 17 maart 2006 zijn besproken en in bezwaar aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, aannemelijk acht dat de belasting in overeenstemming is met de belastbaarheid van appellante en dat de functies van productiemedewerker industrie, machinebediende voedingsmiddelenindustrie, administratief medewerker en operator chemische en kunststofverwerkende industrie door het Uwv als voor haar geschikt konden worden aangemerkt.

4.5. Met de rechtbank is de Raad evenwel van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze vier functies door de arbeidsdeskundige tijdens het gesprek met appellante op 26 oktober 2005, althans tenminste twee maanden voor de datum in geding, alle aan appellante zijn voorgehouden als (theoretische) arbeidsmogelijkheden ter invulling van haar resterende verdiencapaciteit.

4.6. Vast staat dat – bij het ontbreken van de gebruikelijke aanzegbrief – van de vier functies alleen die van productiemedewerker industrie schriftelijk, namelijk in de bijlage bij het besluit van 2 november 2005, als passende functie aan appellante kenbaar is gemaakt. Ook staat vast dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige niet met appellante heeft gesproken over de functie van operator chemische en kunststofverwerkende industrie, die, zoals het Uwv terecht heeft opgemerkt, ook buiten de schatting is gebleven. Bepalend voor een toereikende arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de vraag of de functies van machinebediende voedingsmiddelenindustrie en administratief medewerker appellante tijdig zijn aangezegd.

4.7. De Raad volgt het Uwv niet in zijn opvatting dat uit de rapportage van de arbeidsdeskundige van 26 oktober 2005 blijkt dat hij niet alleen de geselecteerde functies met appellante besprak die hij toen voor de schatting hanteerde, maar tevens de geselecteerde functies die niet bij de berekening van de resterende mate van arbeidsongeschiktheid zijn betrokken, waaronder de functie van administratief medewerker en die van machinebediende voedingsmiddelenindustrie. De enkele vermelding in de rapportage: ‘betrokkene weet niet zo goed wat ze moet vinden van de geduide functies en de vastgestelde a.o.-klasse’ maakt naar het oordeel van de Raad onvoldoende aannemelijk dat de arbeidsdeskundige alle door hem geselecteerde functies, en dus ook de functies van machinebediende voedingsmiddelenindustrie en administratief medewerker, aan appellante als arbeidsmogelijkheid heeft voorgehouden. De Raad houdt het ervoor dat appellante eerst na ontvangst van de arbeidsmogelijkhedenlijst, die haar in bezwaar werd toegezonden zoals blijkt uit het verslag van de hoorzitting, bekend is geworden met alle functies die de schatting dragen.

4.8. Dat betekent dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv de uitlooptermijn niet in acht heeft genomen.

4.9. Gelet op het bovenstaande slagen de hoger beroepen niet.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in zake de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Bepaalt dat van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen een griffierecht wordt geheven van € 422,-.

Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008.

(get.) T. Hoogenboom.

(get.) I.R.A. van Raaij.

GdJ