Home

Centrale Raad van Beroep, 25-07-2008, BD9586, 06-2940 WAO

Centrale Raad van Beroep, 25-07-2008, BD9586, 06-2940 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 juli 2008
Datum publicatie
7 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BD9586
Zaaknummer
06-2940 WAO
Relevante informatie
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 29g, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 25-06-2023] art. 475d

Inhoudsindicatie

Samenloop van derdenbeslag en verrekening terugvordering door het Uwv. Geen rekening gehouden met beslagvrije voet.

Uitspraak

06/2940 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 april 2006, 05/760 (hierna: de aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 25 juli 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd bij brief van 15 februari 2008 een stuk in het geding gebracht.

De zaak is aan de orde gesteld ter zitting van 13 juni 2008. Partijen zijn niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1. Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 2 mei 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) tot de handhaving van het besluit van 21 februari 2005.

2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.

3.2. Aan appellant is een WAO-uitkering toegekend, over de maand februari ter hoogte van € 1.384,58. Appellant wordt voor de toepassing van de WAO als gehuwd aangemerkt. Zijn partner heeft geen inkomsten.

3.3. Uit een door het Uwv aan appellant verstrekt, op 21 februari 2005 gedateerd, inkomensoverzicht is op zijn WAO-uitkering over februari 2005 een bedrag van € 213,06 ingehouden in verband met een op zijn uitkering gelegd derden-beslag. Daarnaast heeft het Uwv in verband met een terugvordering € 75,-- verrekend. De netto uitkering over februari 2005 bedraagt na inhouding terzake van premie WW, loonheffing en premie ziekenfonds daarmee € 747,28.

4. Het bezwaar richt zich tegen het besluit van 21 februari 2005. Appellant heeft aangevoerd en in (hoger) beroep herhaald dat hij op deze manier minder betaald krijgt dan de beslagvrije voet.

5.1. De Raad ziet, anders dan de rechtbank, deze beroepsgrond slagen en overweegt daartoe het volgende.

5.2.1. De Raad stelt, onder verwijzing naar zijn vaste rechtspraak, bijvoorbeeld zijn uitspraak van 27 april 2007, LJN BA4248, het volgende voorop.

5.2.2. Executoriaal beslag onder derden is geregeld in de artikelen 475 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Hierin zijn onder meer voorschriften gegeven over de wijze waarop een beslag wordt gelegd, de omvang daarvan en de gevolgen voor de daarbij betrokkenen. Meer in het bijzonder is in artikel 476a Rv ten aanzien van de derde waaronder beslag is gelegd bepaald dat deze verplicht is verklaring te doen van de vorderingen die door het beslag worden getroffen. Ingevolge artikel 475g, eerste lid, Rv doet de deurwaarder mededeling van de beslagvrije voet aan de schuldenaar. Verder is van belang dat de derde-beslagene op grond van artikel 477, eerste lid, Rv verplicht is de volgens voornoemde verklaring verschuldigde geldsommen aan de deurwaarder te voldoen.

5.2.3. Het voorgaande brengt mee dat het Uwv gehouden is medewerking te verlenen aan het beslag en dat het niet op zijn weg ligt de geldigheid van dit door de deurwaarder gelegde beslag te beoordelen. Dit is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. Het is evenmin aan de bestuursrechter die geldigheid te beoordelen. Hij dient daarom bij de beoordeling van een betalingsbeslissing als hier aan de orde (de geldigheid van) het gelegde beslag als een gegeven te beschouwen. Zijn toetsing kan derhalve niet verder strekken dan het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing gebleven is binnen het kader van het beslag.

5.3.1. In dit geval vindt er een samenloop plaats van verrekening door het Uwv en de inhouding in het kader van het derden-beslag.

5.3.2. Bij de verrekening moet het Uwv, op grond van het overeenkomstig van toepassing zijnde artikel 29g, achtste lid, van de WAO, rekening houden met de beslagvrije voet van artikel 475d Rv. De strekking hiervan is dat de beslagene blijft beschikken over een tot levensonderhoud strekkende (minimum) uitkering en dat deze niet aan zijn bestemming wordt onttrokken.

5.3.3. Ten tijde van belang bedroeg de beslagvrije voet voor appellant netto € 1.034,85. Zijn bruto uitkering bedroeg € 1.384,58, de inhoudingen in verband met loonheffing en premies werknemersverzekeringen heeft het Uwv becijferd op € 349,27. Per saldo resteert dan € 1.034,85. De verrekening van € 75,-- brengt het bedrag waarover appellant in februari netto kan beschikken onder de beslagvrije voet, zelfs los van de betaling aan de deurwaarder. Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van het Uwv ook bevestigd dat “het in februari niet goed (is) gegaan”.

5.4. De aangevoerde beroepsgrond slaagt. De rechtbank heeft dit miskend. De aangevallen uitspraak zal de Raad vernietigen en hij zal het inleidend beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het Uwv opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant.

5.5. Appellant heeft gevraagd het Uwv te veroordelen tot de betaling van wettelijke rente. Omdat thans niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre dit verzoek kan worden toegewezen, onthoudt de Raad zich thans van een oordeel hierover. Het Uwv zal dit moeten betrekken in de door hem te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant.

5.6. Het Uwv zal in de kosten van het geding in beroep en in hoger beroep worden veroordeeld, aan de zijde van appellant wegens de hem verleende rechtsbijstand begroot op € 644,--.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 2 mei 2005;

Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit neemt op het bezwaar van appellant;

Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-- te voldoen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem betaalde griffierecht ad € 140,-- aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2008.

(get.) J.W. Schuttel.

(get.) M.D.F. de Moor.

CB