Home

Centrale Raad van Beroep, 10-06-2008, BD3765, 07-1653 WWB

Centrale Raad van Beroep, 10-06-2008, BD3765, 07-1653 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 juni 2008
Datum publicatie
12 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BD3765
Zaaknummer
07-1653 WWB

Inhoudsindicatie

Geen bijzondere bijstand voor de kosten van paspoort en vliegtickets ten behoeve van in Thailand verblijvende dochtert, dat appellant naar Nederland wilde laten overkomen. Territorialiteitsbeginsel.

Uitspraak

07/1653 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 maart 2007, 06/1780 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf (hierna: College)

Datum uitspraak: 10 juni 2008

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2008. Appellant is in persoon verschenen en het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).

Bij besluit van 9 mei 2006 heeft het College afwijzend beslist op het verzoek van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van een paspoort en vliegtickets ten behoeve van zijn in Thailand verblijvende dochtertje, dat appellant naar Nederland wilde laten overkomen. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 juli 2006. Daaraan is, onder verwijzing naar artikel 11, eerste lid, van de WWB, ten grondslag gelegd dat geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor kosten gemaakt voor personen die buiten Nederland verblijven of wonen.

Nadat aan zijn dochter een paspoort is uitgereikt door de Nederlandse ambassade in Thailand, is appellant op 7 juni 2006 met haar naar Nederland gereisd.

Het tegen het besluit van 13 juli 2006 ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.

Appellant heeft daartegen aangevoerd dat het om een Nederlands kind gaat, en dat hij de kosten van € 1.500,-- niet zelf kan betalen.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

In geding is de vraag of het College terecht heeft geoordeeld dat het territorialiteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 11, eerste lid, van de WWB aan verlening van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat. Dat beginsel sluit volgens vaste rechtspraak uit dat bijstand wordt verleend voor kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. Dit brengt voorts mee dat voor bijstandsverlening in de kosten van een reis van en naar het buitenland geen plaats is, behalve voor zover die reis wordt gemaakt over Nederlands grondgebied. Bij reizen via internationaal luchtvervoer dient de luchthaven hier te lande als landsgrens te worden aangemerkt.

Dit laatste betekent dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen recht bestaat op bijstand voor de kosten van een (of meer) vliegticket(s) voor de reis van Thailand naar Nederland. Wat betreft het Nederlands paspoort van de dochter van appellant is gebleken dat zij destijds in Thailand bij haar (Thaise) moeder verbleef, dat door gerechtelijke vaststelling vaderschap is komen vast te staan dat zij appellants dochter is en dus de Nederlandse nationaliteit heeft, en dat appellant, omdat zij in zeer slechte omstandigheden leefde, wenste dat zij naar Nederland zou komen. Hieruit leidt de Raad af dat de kosten voor de aanschaf van een Nederlands paspoort in Thailand zijn opgekomen. Dat de dochter de Nederlandse nationaliteit bezit maakt dit niet anders. Bijstandsverlening is immers blijkens artikel 11 van de WWB uitsluitend voorzien voor hier te lande woonachtige Nederlanders of daarmee gelijk gestelde personen.

De stelling van appellant dat via de Nederlandse ambassade in voorkomende gevallen wordt zorggedragen voor financiële tegemoetkoming aan in het buitenland in problemen geraakte Nederlanders, en dat hij (of zijn dochter) daar ook recht op heeft, maakt dit voor de beoordeling van de in dit geding aan de orde zijnde afwijzing niet anders. Daarmee is immers niet gezegd dat zodanige tegemoetkoming wordt verleend op grond van de WWB.

In hetgeen appellant omtrent zijn persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd ziet de Raad geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB gelegen.

Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en C. van Viegen en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2008.

(get.) K. Zeilemaker.

(get.) N.L.E.M. Bynoe.

AR