Home

Centrale Raad van Beroep, 20-05-2008, BD2354, 07-2966 WWB + 07-2967 WWB

Centrale Raad van Beroep, 20-05-2008, BD2354, 07-2966 WWB + 07-2967 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 mei 2008
Datum publicatie
23 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BD2354
Zaaknummer
07-2966 WWB + 07-2967 WWB

Inhoudsindicatie

Aanvraag buiten behandeling gesteld omdat niet is voldaan aan het verzoek om binnen de hersteltermijn alle gevraagde gegevens te verstrekken, met name informatie over onroerend goed in Ca?ro.

Uitspraak

07/2966 WWB

07/2967 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], appellant, en [appellante], appellante, beiden wonende te Groningen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 9 mei 2007, 06/748 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellanten

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)

Datum uitspraak: 20 mei 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer van de Raad op 22 januari 2008, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Asperen en waar appellante zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Van Asperen. Het College heeft zich daar niet laten vertegenwoordigen.

Na behandeling van het geding is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer, waarna de behandeling gevoegd met de zaken met reg.nrs. 07/2132 WWB en 07/2133 WWB is voortgezet ter zitting van 8 april 2008, alwaar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Asperen en waar appellante zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Van Asperen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Jalving, werkzaam bij de gemeente Groningen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Appellanten ontvingen sinds 9 mei 2001 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van het vermoeden dat appellanten voor het College werkzaamheden en inkomsten hebben verzwegen heeft de Sociale Recherche een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de appellanten verleende bijstand. Het College is op grond van de bevindingen van dit onderzoek tot de conclusie gekomen dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door aan het College geen mededeling te doen dat appellant werkzaamheden heeft verricht en daaruit inkomsten heeft genoten. Uit de bevindingen van het onderzoek is bij het College tevens het vermoeden ontstaan dat appellanten over onroerend goed in de vorm van een appartement in Ca?ro beschikten.

Bij besluiten van 18 juli 2005 en 8 augustus 2005 heeft het College de bijstand van appellanten met ingang van 1 juni 2005 beëindigd (lees: ingetrokken), welke intrekking bij uitspraak van de Raad van heden met reg.nrs. 07/2132 WWB en 07/2133 WWB in stand is gelaten.

Appellanten hebben op 3 oktober 2005 een aanvraag om bijstand ingevolge de WWB ingediend. Bij brief van 3 november 2005 heeft het College appellanten uitgenodigd voor een gesprek op 10 november 2005 en tevens verzocht om bij dat gesprek mee te nemen de voor de behandeling van de aanvraag ontbrekende gegevens, waaronder “ bewijzen van eigendom woning Ca?ro”. Aan appellanten is meegedeeld dat indien zij de afspraak niet nakomen de aanvraag niet verder zal worden behandeld. Aangezien appellanten tijdens bij het gesprek op 10 november 2005 niet alle gevraagde hebben overgelegd heeft het College bij brief van 30 november 2005 wederom aan appellanten verzocht om de eigendomsbewijzen van het appartement in Ca?ro te overleggen, waartoe zij tot

16 december 2005 de gelegenheid kregen. Nadat de termijn voor het inleveren van de gevraagde stukken opnieuw verlengd was, hebben appellanten op 5 januari 2006 diverse stukken overlegd. Volgens het College kon uit die gegevens echter niet worden opgemaakt wie eigenaar was van het appartement in Ca?ro.

Bij besluit van 17 januari 2006 heeft het College de aanvraag van appellanten met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellanten niet hebben voldaan aan het verzoek om binnen de hersteltermijn alle gevraagde gegevens te verstrekken, met name informatie over het eigendom van een of meerdere appartementen in Ca?ro.

Bij besluit van 15 mei 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 17 januari 2006 ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 mei 2006 ongegrond verklaard.

Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Appellante heeft in het kader van het onderzoek naar de rechtmatigheid van de verleende uitkering op 15 juni 2005 tegenover de Sociale Recherche verklaard dat appellant al heel lang een appartement heeft in Ca?ro, op de zesde verdieping met drie slaapkamers, dat het appartement niet verhuurd wordt, en dat zijn moeder de woning zo af en toe controleert.

De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het College onder de gegeven omstandigheden terecht om de bovenvermelde gegevens heeft verzocht, nu deze noodzakelijk waren om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. De in dat verband naar voren gebrachte grief dat appellant geen eigendom bezit in Ca?ro en daarover dus ook geen gegevens kan overleggen slaagt niet, reeds omdat van appellant in dat geval kan worden verlangd - net als bij het appartement te El Giza - dat hij aannemelijk maakt dat het door appellante genoemde appartement niet aan hem toebehoort.

De Raad stelt vast dat op 5 januari 2006 wel een koopovereenkomst op naam van de broer van appellant van een appartement aan [adres] te El Giza is overgelegd, maar dat gegevens over een appartement in Ca?ro ontbraken. Daarmee staat vast dat de gevraagde gegevens niet binnen de laatstelijk gegeven hersteltermijn zijn verstrekt. Voorts is de Raad van oordeel dat appellanten het geconstateerde verzuim verwijtbaar niet binnen de gestelde termijn hebben hersteld. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat niet is gebleken dat appellanten buiten staat waren de verlangde gegevens alsnog tijdig over te leggen en voorts dat appellanten ook niet binnen de gestelde tot twee keer toe verlengde termijn om verlenging hebben verzocht.

Op grond van het vorenstaande komt de Raad met de rechtbank tot de conclusie dat het College op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bevoegd was de aanvraag van appellanten buiten behandeling te laten. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.

Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en K. Zeilemaker en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2008.

(get.) G.A.J. van den Hurk.

(get.) W. Altenaar.

LJN OA0808