Home

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:67 BC5611, 06/2976 AW en 06/4652 AW

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:67 BC5611, 06/2976 AW en 06/4652 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 februari 2008
Datum publicatie
4 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BC5611
Zaaknummer
06/2976 AW en 06/4652 AW

Inhoudsindicatie

Overplaatsing. Coördinator hield eigenmachtig potje voor van burgers ontvangen betalingen aan. Kon betrokkene te goeder trouw menen dat sprake was van legaal potje voor kleine uitgaven?

Uitspraak

06/2976 AW en 06/4652 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 12 april 2006, 05/267 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene], (hierna: betrokkene)

en

appellant

Datum uitspraak: 28 februari 2008

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft op 15 juni 2006 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit genomen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2008. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.F. van Norel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Schaap, advocaat te Zwolle.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

1.1. Betrokkene was werkzaam als [adviseur] bij het [teamonderdeel] van de [afdeling] van de gemeente Almelo. Zij was tevens plaatsvervanger van de [coördinator/senior inspecteur]. Bij dit teamonderdeel waren ook nog werkzaam een [adviseur en inspecteur]. In het najaar van 2000 is bij het [bureau] een "potje" ingesteld, in de vorm van een blauw kaartenbakje achter een wettenbundel in een kast. In deze informele kas werd geld gedeponeerd dat door burgers contant was betaald ter voldoening van de kosten van door het bureau uitgeoefende bestuursdwang. Nadat één van die burgers, de horeca-onderneemster C., in februari 2004 van de financiële afdeling van de gemeente een betalingsherinnering had ontvangen en daartegen had geprotesteerd omdat zij de verschuldigde € 550,- reeds contant had betaald, hebben de vier medewerkers van het bureau op 8 maart 2004 een bedrag van € 550,- bijeenge-bracht (ieder € 130,- of € 140,-) en is dit bedrag alsnog in de officiële gemeentekas gestort, onder vermelding dat dit het geld van mevrouw C. betrof. Naar aanleiding hiervan zijn twee van de medewerkers, onder wie de coördinator, geschorst. Op 10 maart 2004 zijn de vier medewerkers ten huize van de coördinator bijeengekomen om zich over de ontstane situatie te beraden. Op 11 maart 2004 heeft de coördinator van huis uit de andere adviseur verzocht hem de gemeentelijke laptop computer die hij op zijn werk placht te gebruiken, te overhandigen. Hiervan hebben die andere adviseur en betrokkene melding gemaakt bij de leidinggevende van de afdeling. Nader onderzoek heeft onder meer het bestaan van de informele kas aan het licht gebracht. Vervolgens heeft appellant het onderzoeksbureau Deloitte Bijzonder Onderzoek & Integriteitsadvies ingeschakeld, dat op 16 juli 2004 rapport heeft uitgebracht van zijn bevindingen.

1.2. Nadat betrokkene in de gelegenheid was gesteld zich te verantwoorden, heeft appellant betrokkene bij besluit van 17 september 2004 onder toepassing van artikel 16:1:2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Almelo (hierna: CAR) met ingang van 1 oktober 2004 voor onbepaalde tijd overgeplaatst naar een andere functie onder vermindering van de bezoldiging, waarbij de salarisschaal is vastgesteld op schaal 8, periodiek 11. Na bezwaar is dit besluit gehand-haafd bij besluit van 17 januari 2005 (hierna: bestreden besluit).

1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Tevens zijn bepalingen gegeven omtrent griffierecht en proceskosten.

1.4. Bij het in rubriek I genoemde besluit van 15 juni 2006 heeft appellant de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit wordt door de Raad op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding betrokken.

2. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.

2.1. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting legt appellant aan (de handhaving van) de straf van overplaatsing onder vermindering van de bezoldiging, nog uitsluitend ten grondslag: het gebruiken van gelden uit de kas voor doeleinden waarvoor deze niet waren bestemd en het nalaten om deze kas aan de orde te stellen bij haar leidinggevende dan wel een hogere leidinggevende. Het advies van de bezwaaradviescommissie houdt immers in dat het bij het primaire besluit aan betrokkene verweten deelnemen aan de bijeenkomst ten huize van de coördinator niet strafwaardig is en uit het advies blijkt niet dat de commissie niettemin het niet melden van (het doel van) deze bijeenkomst als aan betrokkene verweten plichtsverzuim heeft willen handhaven. Appellant heeft voornoemd advies bij het bestreden besluit onverkort overgenomen.

2.2. Betrokkene heeft erkend dat zij sedert 2003 wist van de kas en dat zij mogelijk gelden uit de kas heeft aangewend, omdat van dat geld bijvoorbeeld af en toe op saucijzenbroodjes werd getrakteerd. Zij is echter van mening dat haar daarvan geen verwijt te maken valt omdat zij niet wist noch behoorde te weten dat het een illegale kas betrof.

2.3. Appellant is van mening dat het besef van de illegaliteit blijkt uit de reactie van betrokkene op het verzoek van de coördinator om geld in te leggen teneinde het bedrag van € 550,- bijeen te brengen. Als betrokkene geen weet had gehad van de illegaliteit van de kas, zou zij volgens appellant ook geen reden hebben gehad om de kas aan te vullen. Bovendien komt uit de verklaringen van de coördinator en één van de andere medewerkers naar voren dat alle medewerkers van het bureau wisten hoe de kas werd gevuld. Ook het bestaan van twee soorten betalingsverzoeken jegens burgers, namelijk verzoeken om contante betaling aan het bureau naast verzoeken om overmaking op een rekening van de gemeente, had bij betrokkene argwaan moeten wekken, aldus appellant.

2.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit redelijkerwijs valt af te leiden dat betrokkene van het illegale karakter van de kas op de hoogte moet zijn geweest. Daarbij is in aanmerking genomen dat de kas is ingesteld op initiatief van de coördinator, die feitelijk gezag over de andere medewerkers uitoefende. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat betrokkene te goeder trouw meende dat het ging om een legale kas voor kleine uitgaven in verband met het werk. De betaling van een aandeel in de € 550,- brengt de Raad niet tot een andere conclusie. Betrokkene heeft steeds verklaard dat haar door de coördinator begin maart 2004 te verstaan was gegeven dat een eerder gezamenlijk (werk)bezoek aan Amsterdam door laatstgenoemde was betaald en dat hij dit geld wenste terug te krijgen. Daarbij zou de coördinator de indruk hebben gewekt dat er iets verkeerd zat met (de financiering van) het bezoek en dat betrokkene daarop mede zou kunnen worden aangesproken indien het bedrag niet werd aangezuiverd. Hoewel deze verklaring ruimte laat voor enige twijfel, berust het verweten plichtsverzuim niet op een toereikende feitelijke grondslag. Uit het vorenstaande volgt dat niet kan worden gesproken van deugdelijk vastgestelde gegevens die rechtens tot de overtuiging kunnen leiden dat betrokkene zich aan het haar verweten gedrag heeft schuldig gemaakt.

2.5. Gelet op het voorgaande was appellant niet bevoegd een disciplinaire straf op te leggen. Dit betekent dat het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak terecht is vernietigd. Het hoger beroep slaagt niet. Aangezien het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft, eveneens kleeft aan het primaire besluit van 17 september 2004 en dit gebrek niet bij een nieuw besluit op bezwaar hersteld kan worden, zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover is nagelaten het primaire besluit te herroepen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit van 17 september 2004 herroepen. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.

2.6. Daarmee ontvalt de grondslag aan het nieuwe besluit van 15 juni 2006, zodat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt.

3. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is nagelaten het besluit van 17 september 2004 te herroepen;

Herroept het besluit van 17 september 2004;

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

Vernietigt het besluit van 15 juni 2006;

Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Almelo;

Bepaalt dat van de gemeente Almelo een griffierecht van € 422,- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en R. Kooper en J.H. van Kreveld als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2008.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) M.R.S. Bacon.

HD

25.02.