Home

Centrale Raad van Beroep, 24-05-2006, ECLI:NL:CRVB:2006:280 AX8152, 05/1148 en 05/1149 AW

Centrale Raad van Beroep, 24-05-2006, ECLI:NL:CRVB:2006:280 AX8152, 05/1148 en 05/1149 AW

Inhoudsindicatie

Reorganisatieontslag, toetsing sollicitatie naar passende functie.

Uitspraak

05/1148 en 05/1149 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 januari 2005, 03/566 en 03/567 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)

en

appellant

Datum uitspraak: 24 mei 2006

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend.

Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 13 april 2006, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R.C. Zielhorst, werkzaam bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM). Betrokkene is verschenen, bijgstaan door mr. H.G.M. van de Veerdonk, werkzaam bij AbvakaboFNV.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Betrokkene is als unit-assistent, ingedeeld in schaal 6 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA), werkzaam geweest bij het directoraat-generaal Wonen, onderdeel van VROM. Hij heeft gewerkt voor de secretariaten van de huurcommissies in Assen, Groningen en Zwolle. Appellant heeft betrokkene wegens een reorganisatie van de hoofdafdeling Huurgeschillen en de regionale secretariaten de status van herplaatsingskandidaat toegekend en hem onder meer binnen VROM een voorrangs-positie verleend bij de vervulling van vacatures. Het herplaatsingsonderzoek was gestart op 1 juni 2001 en zou duren tot uiterlijk 1 december 2002.

1.2. Volgens het verslag van de zogeheten P-winkel heeft betrokkene gebruik gemaakt van het hem aangeboden loopbaanoriëntatietraject en van een sollicitatietraining. Tevens is betrokkene werkzaam geweest op een werkervaringsplaats bij de stichting Dienstverlening Christelijk Onderwijs te Zwolle (DCO), waaraan een lagere schaal was verbonden dan schaal 4 van het BBRA. Hij heeft daar vanaf 1 mei 2001 tot 1 januari 2002 werkzaamheden verricht. Dit heeft niet geleid tot een vast dienstverband, omdat betrokkene het niet eens was met de financiële consequenties. Bij besluit van 29 augustus 2002 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat de herplaatsingstermijn werd verlengd tot 1 januari 2003.

1.3. Aan betrokkene zijn advertenties van vacatures toegezonden en hij is onder meer voorgedragen door de P-winkel voor de functie van allround documentair informatie-verzorger bij de VROM-inspectie regio Oost. In dat kader heeft de verantwoordelijk manager van betrokkene een zogeheten passendverklaring afgegeven. Betrokkene heeft als herplaatsingskandidaat op basis van een hem aangereikte vacature ook zelf nog gesolliciteerd naar deze functie. Bij besluit van 16 oktober 2002 is deze sollicitatie afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft appellant ongegrond verklaard bij zijn beslissing op bezwaar van 26 maart 2003 (hierna: bestreden besluit 1).

1.4. Bij besluit van 13 november 2002 heeft appellant aan betrokkene met toepassing van artikel 96, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) met ingang van 15 februari 2003 eervol ontslag verleend wegens opheffing van zijn functie en omdat het niet mogelijk is gebleken hem te herplaatsen in een passende functie. Het tegen het ontslag gemaakte bezwaar heeft appellant ongegrond verklaard bij zijn afzonderlijke beslissing op bezwaar van 26 maart 2003 (hierna: bestreden besluit 2).

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de tegen de bestreden besluiten ingestelde beroepen gegrond verklaard en geoordeeld dat de conclusie van appellant dat het niet mogelijk is gebleken betrokkene in een passende functie te herplaatsen een juiste feitelijke en juridische grondslag ontbeert, zodat appellant niet bevoegd was tot het verlenen van eervol ontslag op grond van artikel 96, eerste lid, van het ARAR. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat niet is voldaan aan de in artikel 49g van het ARAR neergelegde verplichting dat ten minste één passende functie wordt aangeboden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat appellant, nu hij ter zake van het bezwaar tegen de afwijzing van de sollicitatie heeft volstaan met verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie die een terughoudende toets had aangelegd, heeft gehandeld in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast heeft de rechtbank bepalingen gegeven over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

3.1. Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet bevoegd is geweest betrokkene eervol ontslag te verlenen op grond van artikel 96, eerste lid, van het ARAR. Betrokkene is voor meerdere functies voorgedragen en hem is daadwerkelijk en concreet een passende functie aangeboden in die zin dat hij daarvoor is voorgedragen, aldus appellant. Daarnaast is appellant van mening dat hij niet dient te treden in het oordeel over de geschiktheid van kandidaten op basis van persoonskenmerken. Dit oordeel komt volgens appellant het management toe van de functie waarvoor een vacature bestaat.

3.2. Betrokkene kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en is - kort samengevat - van mening dat hem geen passende functie is aangeboden.

4. Naar aanleiding van de standpunten van partijen overweegt de Raad als volgt.

4.1. In geschil is of appellant zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij op grond van artikel 96, eerste lid, van het ARAR bevoegd was betrokkene eervol ontslag te verlenen, omdat het niet mogelijk is gebleken betrokkene te herplaatsen in een passende functie. Een onderdeel van deze vraag is of appellant de sollicitatie naar de functie van allround documentair informatieverzorger terecht heeft afgewezen, welke sollicitatie moet worden geplaatst in het kader van de toepassing van de artikelen 96, eerste lid, en 49g, van het ARAR in onderlinge samenhang bezien.

4.2. In het kader van het onderzoek naar herplaatsingmogelijkheden heeft betrokkene gesolliciteerd naar de hem aangereikte vacature voor de functie van allround documentair informatieverzorger. Deze sollicitatie is afgewezen, omdat de ontvangende dienst hem niet geschikt achtte voor deze functie. Bij het bestreden besluit 1 heeft appellant zich (enkel) geschaard achter het advies van de bezwaaradviescommissie, die zich heeft beperkt tot de vraag of de procedure zorgvuldig is geweest en of bij afweging van alle belangen tot het besluit kon worden gekomen. Waar de onderhavige sollicitatie geplaatst dient te worden in het onder 4.1. omschreven kader en niet beschouwd kan worden als een gewone interne sollicitatie, is het bepaald onjuist de afwijzende beslissing op een terughoudende wijze te toetsen zoals appellant in navolging van voornoemde commissie heeft gedaan. Bij de toetsing is voorts niet zozeer de opvatting van de ontvangende dienst over de geschiktheid van betrokkene aan de orde, maar veeleer de vraag of in het licht van de functie-eisen enerzijds en de geschikt- en bekwaamheden van betrokkene anderzijds sprake was van een passende functie. Gelet op artikel 96, tweede lid, van het ARAR, op grond waarvan de herplaatste ambtenaar alsnog ontslag kan worden verleend indien binnen uiterlijk één jaar blijkt dat de opgedragen functie niet passend is en het niet mogelijk is gebleken hem binnen een redelijke termijn te herplaatsen, dient eventuele twijfel over de geschiktheid naar het oordeel van de Raad niet ten nadele van betrokkene te strekken. De regelgever heeft in artikel 96, tweede lid, van het ARAR rekening gehouden met de mogelijkheid dat bij nader inzien een aangeboden functie toch niet passend blijkt te zijn.

4.3. De Raad beschikt over voldoende gegevens om een inhoudelijk oordeel te kunnen geven over het bestreden besluit 1, zodat hij niet volstaat met een bevestiging van de vernietiging van dit besluit door de rechtbank op formele gronden. Naar het oordeel van de Raad is de functie van allround documentair informatieverzorger gelet op de functie-eisen en de geschikt- en bekwaamheden van betrokkene, een passende functie als bedoeld in artikel 49h, eerste lid, van het ARAR. Immers, tussen partijen is blijkens het advies van de bezwaaradviescommissie van 4 maart 2003 niet in geschil dat de functie wat betreft de kennis en kunde van betrokkene als passend is aan te merken. De Raad heeft in de gedingstukken en het verhandelde ter zitting voorts onvoldoende aanwijzingen aangetroffen om tot ongeschiktheid van betrokkene voor deze functie te kunnen concluderen. Zo ontbreken bijvoorbeeld verslagen van functionerings- of beoordelingsgesprekken of andere gegevens waaruit blijkt van enige tekortkoming van betrokkene in het verleden op het vlak van communicatieve vaardigheden. De handhaving van de afwijzing van de sollicitatie kan dan ook in rechte geen stand houden. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak op dit punt voor bevestiging in aanmerking komt, met dien verstande dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met in achtneming van de uitspraak van de Raad.

4.4. Gezien het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat het niet mogelijk is gebleken betrokkene te herplaatsen in een passende functie. Appellant was derhalve op 13 november 2002 niet bevoegd betrokkene met toepassing van artikel 96, eerste lid, van het ARAR eervol ontslag te verlenen en heeft dit besluit bij het bestreden besluit 2 ten onrechte gehandhaafd. De rechtbank heeft laatstgenoemd besluit dan ook terecht vernietigd. Aangezien het gebrek dat aan het bestreden besluit 2 kleeft, eveneens kleeft aan het besluit van 13 november 2002 en dit gebrek niet bij een nieuw besluit op bezwaar kan worden hersteld, zal de Raad dit besluit herroepen. Voorzover bij de aangevallen uitspraak het besluit van 13 november 2002 niet is herroepen, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.

5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover de rechtbank heeft nagelaten het besluit van 13 november 2002 te herroepen en herroept dit besluit;

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige met dien verstande dat appellant een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar tegen het niet benoemen in de functie van allround documentair informatieverzorger met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;

Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de Staat der Nederlanden;

Bepaalt dat van de Staat der Nederlanden een griffierecht van € 422,- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) O.C. Boute.

HD

20.05

Q