Home

Centrale Raad van Beroep, 31-01-2006, AV1208, 04/5101 NABW + 04/5102 NABW

Centrale Raad van Beroep, 31-01-2006, AV1208, 04/5101 NABW + 04/5102 NABW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 januari 2006
Datum publicatie
9 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2006:AV1208
Zaaknummer
04/5101 NABW + 04/5102 NABW

Inhoudsindicatie

Bijstandsuitkering. Beslag. Berekening beslagvrije voet.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R

04/5101 NABW + 04/5102 NABW

U I T S P R A A K

in de gedingen tussen:

[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN

Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 13 augustus 2004, reg.nrs. 03/1545 NABW en 03/1594 NABW.

De gedingen zijn - tezamen met het geding in de zaak met reg.nr. 04/5100 NABW - ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 23 augustus 2005. Partijen zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen. In de zaak met reg.nr. 04/5100 NABW is op 4 oktober 2005 afzonderlijk uitspraak gedaan.

Aangezien de Raad van oordeel was dat in de onderhavige zaken het onderzoek niet volledig was geweest, is het onderzoek heropend.

Bij brief van 22 september 2005 heeft de Raad aan gedaagde enige vragen gesteld. Bij brief van 13 oktober 2005 is hierop geantwoord, mede onder toezending van stukken.

Namens appellante is hierop bij brief van 17 oktober 2005 een reactie gegeven.

Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

II. MOTIVERING

Voor een uitvoerige weergave van de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraken. Hij volstaat hier met het volgende.

Appellante ontving een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande.

Bij brief van 8 oktober 2002 is door gedaagde aan appellante meegedeeld dat de gemeente Heerlen vereenvoudigd derdenbeslag heeft gelegd op de uitkering. Het betreft een schuld in verband met het niet voldoen van de parkeerbelasting over 2001 ten bedrage van € 67,15.

Bij brief van 18 maart 2003 is door gedaagde aan appellante meegedeeld dat op 27 januari 2003 door deurwaarder Beurskens en Otten executoriaal beslag op de uitkering is gelegd in verband met een schuld die appellante heeft aan Comford Card. Tevens is appellante daarbij meegedeeld dat beslag vooralsnog niet mogelijk is omdat op de uitkering reeds een bedrag van € 45,38 per maand wordt ingehouden.

Blijkens een aan appellante toegezonden specificatie van 16 augustus 2003 is op de uitkering van appellante over de maand juli 2003 een bedrag van € 42,29 ingehouden met als omschrijving reservering beslag belastingen.

Blijkens een aan appellante toegezonden specificatie van 13 september 2003 zijn op de uitkering van appellante over de maand augustus 2003 twee bedragen van respectievelijk € 24,86 en € 17,43 ingehouden met als omschrijving reservering beslag belastingen en reservering beslag overig.

Bij besluit van 29 oktober 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen de inhouding over juli 2003 niet-ontvankelijk verklaard voorzover het bezwaar zich tegen de beslaglegging zelf richt, en voor het overige ongegrond verklaard. Daarbij is opgemerkt dat gedaagde alleen kan beoordelen of een juiste uitvoering aan de beslaglegging is gegeven.

Bij de aangevallen uitspraak met reg. nr. 03/1594 NABW heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2003 ongegrond verklaard.

Bij besluit van 20 oktober 2003, voorzover van belang, heeft gedaagde het bezwaar tegen de inhouding over augustus 2003 niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat de inhouding zelf geen rechtsgevolg heeft, doch dat daarmee slechts uitvoering wordt gegeven aan het door derden gelegde beslag.

Bij de aangevallen uitspraak met reg. nr. 03/1545 NABW, voorzover van belang, heeft de rechtbank het standpunt van gedaagde ter zake onderschreven. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellante, indien zij het niet eens is met de hoogte van de beslagvrije voet, zich dient te wenden tot de deurwaarder die beslag heeft gelegd.

Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen beide uitspraken gekeerd. Daarbij heeft appellante aangevoerd dat gedaagde niet klakkeloos de door derden, in dit geval de belastingdeurwaarder en deurwaarder Beurkens en Otten, vastgestelde beslagvrije voet mag overnemen. Verder heeft appellante aangevoerd dat de beslagvrije voet niet juist is berekend, nu ten onrechte geen rekening is gehouden met hoge woonlasten.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

De Raad stelt voorop dat de inhouding op de uitkeringen over de maanden juli en augustus 2003 moet worden aangemerkt als een handeling die afwijkt van een besluit inzake de verlening van bijstand of het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van een dergelijk besluit in de zin van artikel 138 van de Abw. De Raad merkt daarbij op dat in de betaling over augustus 2003 ten opzichte van die van juli 2003, wat de hoogte van het totale bedrag van de inhouding betreft, weliswaar geen wijziging is optreden, doch dat de samenstelling van de inhouding wel is gewijzigd. Een dergelijke handeling wordt ingevolge artikel 138 van de Abw voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelijkgesteld met een besluit, dat voor bezwaar en beroep vatbaar is.

Uit het vorenoverwogene volgt reeds dat de aangevallen uitspraak met reg. nr. 03/1545 NABW, voorzover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het besluit van 20 oktober 2003, voorzover dat betrekking heeft op de inhouding op de uitkering over augustus 2003, vernietigen. Gedaagde zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak mede terzake van het besluit van 29 oktober 2003 is overwogen.

Met betrekking tot de aangevallen uitspraak met reg. nr. 03/1594 NABW overweegt de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 31 juli 2002, LJN AE6792, dat de beslagdebiteur (in casu appellante) bezwaren betreffende een gelegd beslag ingevolge artikel 438 Rv kan voorleggen aan de civiele rechter en dat de derde-beslagene (gedaagde) gehouden is volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. De Raad voegt daaraan toe dat ook de bestuursrechter bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag (de geldigheid) daarvan als een gegeven dient te beschouwen en dat zijn toetsing niet verder kan strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing gebleven is binnen het kader van het beslag.

In lijn daarmee had gedaagde bij besluit van 29 oktober 2003 dienen te beoordelen of de inhouding blijft binnen de grenzen van het door de belastingdeurwaarder op de uitkering van appellante gelegde beslag. De belastingdeurwaarder heeft de beslagvrije voet op 3 oktober 2002 gesteld op € 494,92 per maand. Blijkens de brief van gedaagde van 8 oktober 2002 heeft gedaagde de beslagvrije voet ook zelf berekend, en vastgesteld op een bedrag van € 551,52 per maand. Nog daargelaten dat beide berekeningen voor de inhouding op de uitkering over juli 2003 niet kunnen worden gebruikt, omdat deze toen niet meer actueel waren, had gedaagde alvorens tot inhouding over te gaan de belastingdeurwaarder dienen te raadplegen in verband met de hoogte van de beslagvrije voet.

Uit vorenstaande volgt dat ook de aangevallen uitspraak met reg. nr. 03/1594 NABW dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het besluit van 29 oktober 2003 vernietigen. Gedaagde zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden, in aanmerking genomen dat sprake is van samenhangende zaken, begroot op € 322,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak met reg. nr. 03/1545 NABW, voorzover aangevochten, en de aangevallen uitspraak met reg. nr. 03/1594 NABW in zijn geheel;

Verklaart de beroepen gegrond;

Vernietigt het besluit van 20 oktober 2003, voorzover dat betrekking heeft op de inhouding op de uitkering over augustus 2003, alsmede het besluit van 29 oktober 2003;

Bepaalt dat gedaagde nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Maastricht aan de griffier;

Bepaalt dat de gemeente Maastricht aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal

€ 235,-- vergoedt.

Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2006.

(get.) A.B.J. van de Ham.

(get.) P.E. Broekman.